Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap
13 september 2021

Bladeren

Door Esther van Schie

Een tijdje woont de Afrikaanse vrouw al in Nederland. Het gaat haar goed, zo op het eerste gezicht, ze lijkt haar weg gevonden te hebben. Maar schijn bedriegt soms.

Te veel gezien

Vandaag raken we aan de praat over vroeger, over haar herinneringen aan de oorlog waar ze voor gevlucht is. ‘We hebben te veel gezien,’ zucht ze, ‘dat is het probleem.’ Ze somt op. Familieleden die beschoten werden. Mensen die onderweg stierven. Kinderen die mishandeld werden. Het huis dat in brand stond. Het zijn de beelden die ze nu soms nog steeds ziet.

Ik vraag haar hoe het haar lukt met al die herinneringen te leven.

Ze moet er even over nadenken. ‘Het komt door mijn kinderen,’ zegt ze. ‘Ik leef voor mijn kinderen. Daarom blijf ik vechten. Ik hoop dat zij nooit hoeven te zien wat ik heb gezien.’

‘Maar zij zijn nu soms ook verdrietig hoor,’ zegt ze dan opeens vertrouwelijk. ‘Waarom zijn jouw kinderen dan verdrietig?’ En dan vertelt ze het verhaal van haar man. Ook te veel gezien. Nog meer dan zij. De beelden op zijn netvlies gebrand. Maar hij kan niet praten. Hij wordt boos. ‘Het eten dat ik maak is dan te veel, of het is te weinig, het is niet lekker en de kinderen maken te veel geluid, ze mogen niet spelen.’

Weggeblazen door de wind

Ze staart een tijdje voor zich uit. ‘Bladeren zijn we. Bladeren.’ Ik kijk haar vragend aan, want ik zie zo snel de relatie niet. ‘Bladeren die op de grond vallen,’ verduidelijkt ze. ‘De wind blaast ze weg. Ze zijn niets waard. Voor mijn man ben ik zo’n blad. Ik ben niets waard.’

Haar vriendelijke ogen zijn ineens vochtig. Het grijpt me aan. De impact van een oorlogsverleden. De beelden, ingebrand op het netvlies, die het leven nu bepalen. Het trauma dat zich nestelt tussen twee geliefden.

‘Bladeren weggeblazen door de wind. Dat is het ergste. Mijn man vindt me niets waard.’

Nieuwe bloei?

Het troosteloze beeld van het dode bruine blad dat nergens meer toe dient blijft me bezighouden. Later op de dag blader ik door Ezechiël en word ik getroffen door de gelijkenis van de boom en de arend. Daar wordt Gods macht beschreven aan de hand van een boom.

Dit zegt God, de HEER: Ikzelf zal uit de top van de hoge ceder, tussen de bovenste takken, een teer twijgje wegplukken, en dat zal ik planten op een hoge en verheven berg. Op de hoogste berg van Israël zal ik het planten, het zal takken dragen en vruchten voortbrengen, en een prachtige ceder worden. In die boom, in de schaduw van zijn takken, zullen vogels wonen, alle soorten vogels die er zijn. En alle bomen in het veld zullen beseffen dat ik, de HEER, het ben die een hoge boom velt en een kleine boom doet groeien, die een gezonde boom laat verdorren en een verdorde boom weer laat bloeien. Wat ik, de HEER , gezegd heb, zal ik doen.

Ezechiël 17:22-24

Geen verdord blad maar een bloeiende boom. Ik wens het ze allebei toe. En inderdaad, er is een godswonder voor nodig.

Esther van Schie
Migrantenpastor

Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschapv.4.25.2
Volg ons