Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap

Statenvertaling

In de zeventiende eeuw groeide het verlangen naar een complete bijbel, vertaald uit de bronteksten. In Duitsland, Frankrijk en Engeland bestonden zulke vertalingen al. En het zou goed zijn voor de eenheid van kerk en theologie in de nog jonge Republiek der Nederlanden als overal dezelfde vertaling gebruikt werd.

De Statenvertaling in het kort

  • Hoe moest de godsnaam weergegeven worden?
  • Moesten de apocriefe boeken van het Oude Testament wel of niet vertaald worden?

Het eigenlijke vertaalwerk begon in 1626 en was in 1635 klaar. Daarna konden de drukkers aan de slag. In 1637 werd de Bijbel aangeboden aan de opdrachtgever: de Staten-Generaal. Ongeveer twintig jaar later werd de Statenvertaling overal gebruikt, en in sommige kringen wordt ze nog steeds gebruikt. De Statenvertaling is ook buiten kerkelijke kring beroemd geworden.

Naam

De officiële titel van de Statenvertaling luidde als volgt:

Biblia dat is de gantsche H. Schrifture (…) nu eerst door last der (…) Staten Generael en volgens het Besluyt van de Synode Nationael (…) uyt de Oorpronckelijcke talen in onze Nederlandtsche getrouwelijck overgeset’.

In deze titel vallen twee dingen op:

  • De overheid was de belangrijkste instantie. Dat verklaart ook de naam: ‘Statenbijbel’. De overheid had de vertaling gefinancierd. En omdat de overheid verantwoordelijk was, kon de vertaling zonder problemen gebruikt worden.
  • Het was voor het eerst dat er in het Nederlands een hele vertaling verscheen direct uit de brontalen. Nu kon men voor het eerst in zijn eigen taal ‘God horen spreken’.

Bronteksten

De vertalers van de Statenvertaling gingen uit van de beste bronteksten die er in die tijd waren. En ze maakten gebruik van de beste vertalingen, commentaren en woordenboeken die er waren.
Het was hun opdracht om zo dicht mogelijk bij de oorspronkelijke tekst aan te sluiten. De manier van spreken in het Hebreeuws en Grieks moest in het Nederlands zo veel mogelijk bewaard blijven. Twee kenmerkende eigenschappen van de Statenvertaling zijn het gevolg van deze belangrijke regel:

  • Hebraïserende taal – het letterlijk vertalen kleurde het Nederlands met eigenaardigheden van het Hebreeuws, zoals ‘het lied der liederen’ als superlatief, in plaats van ‘het mooiste lied’.
  • Verklarende aantekeningen – bij de letterlijke vertaling was som nadere uitleg nodig, die in aantekeningen bij de vertaling gegeven werd. Die uitleg werd, duidelijk onderscheiden van de bijbeltekst zelf, in een ander lettertype, aan de rand geplaatst.

Godsnaam

Op de synode van Dordrecht kwam de vertaling van de godsnaam JHWH aan de orde. Een van de afgevaardigden stelde dat de godsnaam JHWH een eigennaam was en dus onvertaald moest blijven, net als andere namen. Hierover ontstond een discussie.

In eerdere Latijnse vertalingen was de godsnaam weergegeven met Jehova. Maar men wist dat de klinkers in het Hebreeuwse woord JHWH onzeker waren, en dat de joden altijd uit eerbied omschrijvingen van de godsnaam hadden gebruikt, zoals Adonai (Heer).

Ten slotte werd door de voorzitter van de synode, de predikant Johannes Bogerman, voorgesteld de naam te vertalen met HEERE. Deze weergave was bekend uit de Deux-Aesbijbel, al werd de naam daar niet in hoofdletters geschreven.

Apocriefen

De synode van Dordrecht was het oneens over de vraag of de apocriefen opgenomen moesten worden in de vertaling.

Sommigen benadrukten dat het menselijke geschriften waren, vol met fabels en verzinsels, die de rooms-katholieke kerk even belangrijk vond als de canonieke boeken.

Anderen erkenden dat deze boeken weliswaar niet behoorden tot de heilige Schrift maar wilden ze toch opnemen. Zij vonden dat het nuttig was om deze boeken te lezen. Bovendien waren ze ook opgenomen in de meeste buitenlandse vertalingen.

Apocriefen als bijlage

Uiteindelijk werd met een kleine meerderheid van stemmen besloten om de apocriefe boeken op te nemen. Maar er zou een duidelijk verschil zijn met de canonieke boeken.

De apocriefen kwamen niet tussen het Oude en het Nieuwe Testament, maar helemaal achterin als een apart aanhangsel, met een apart titelblad. In een voorwoord – de ‘Waerschouwinge’ – werden de lezers gewaarschuwd voor de dwalingen die erin stonden. Bovendien werden er bij deze boeken geen aantekeningen geplaatst.

Taalgebruik

De Statenvertaling is beroemd geworden om haar taalgebruik. Maar de vertaling heeft geen nieuw Nederlands geschapen, al wordt dat nogal eens beweerd. De vertalers sloten zich aan bij het in die tijd gangbare algemeen Nederlands, dat zich geleidelijk aan het vormen was. Wel brachten ze ook moderniseringen aan, en ze streefden naar meer eenvoud. Zo heeft de Statenvertaling ‘uitspansel’ in Genesis 1:17 , waar de Deux-Aesbijbel ‘firmament’ had. En in Exodus 15:20 slaat Mirjam niet meer op de tamboerijn, maar op een trommel.

Geen Franse en Latijnse leenwoorden

De vertalers vermeden bastaardwoorden, met name de Franse en Latijnse termen, die toen veel gebruikt werden. Maar sommige woorden, zoals ‘consciëntie’, ‘formeren’, ‘ordineren’, ‘rebelleren’ en ‘profetie’ waren zo ingeburgerd dat ze gewoon gebruikt zijn. En voor leenwoorden uit het Duits was men minder bang. Die kende men goed uit de vertalingen die teruggingen op die van Luther; ze werden daardoor ook minder vreemd gevonden.

Uitdrukkingen

De Statenvertaling heeft geen nieuw Nederlands geschapen. Maar allerlei uitdrukkingen uit de Statenvertaling zijn wel tot het gewone Nederlands doorgedrongen. Weinig mensen zullen erbij stil staan dat veel gebruikte uitdrukkingen afkomstig zijn uit deze vertaling. Voorbeelden zijn:

  • 'in goede aarde vallen’;
  • ‘een doorn in het oog’;
  • ‘als een dief in de nacht’;
  • 'in het donker tasten';
  • ‘iemand op handen dragen’;
  • ‘een lust voor het oog’;
  • ‘de inwendige mens’.

Invloed

Vanaf ongeveer 1650 werd de Statenvertaling vrij algemeen gebruikt, ook in gezinnen. De nieuwe bijbel kreeg al snel een groot gezag, zo groot zelfs dat hij voor sommigen bijna identiek was met ‘het Woord van God’. Het was het enige boek dat in alle gewesten in kerk, school en huisgezin gelezen en herlezen werd. Daardoor beïnvloedde de Statenvertaling in de eerste plaats de kanseltaal, en op den duur ook de schrijftaal en de algemene stijl.

Sinds 1637 zijn er veel verschillende uitgaven verschenen. Sommige uitgaven werden fraai versierd zijn met (soms ingekleurde) kaarten en prenten.

Op den duur werd de Statenvertaling steeds minder toegankelijk, omdat taal en spelling veranderden. Vanaf 1762 verschenen er dan ook edities waarin taal en spelling aangepast zijn. Zulke uitgaven werden niet altijd met instemming ontvangen. De afwijkingen van de oude tekst riepen wantrouwen op, en de uitgevers werden van bijbelvervalsing verdacht.

Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschapv.4.17.10
Volg ons