Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap

Wie was Josia in de Bijbel?

Josia was koning over het zuidelijke rijk Juda van ongeveer 639 tot 609 voor Christus. Volgens 2 Koningen 22 vindt hij in de tempel in Jeruzalem een boekrol met wetten. Op grond hiervan voert Josia belangrijke cultische hervormingen door. Josia wordt gezien als een goede koning, net als zijn voorvaders David en Hizkia.

Waar komt de naam Josia vandaan?

De naam Josia betekent: de Heer helpt. Josia was de zoon van koning Amon. Hij was acht jaar oud toen hij koning werd, en hij regeerde eenendertig jaar in Jeruzalem.
Josia wordt in het Nieuwe Testament genoemd in de lijst met voorouders van Jezus (Matteüs 1:10-11).

De vondst van de boekrol

De bijbelschrijvers prijzen Josia, omdat hij zich met hart en ziel inzet voor de wetten van Mozes (2 Koningen 23:25. Een boekrol met deze wetten wordt gevonden tijdens herstelwerkzaamheden in de tempel.
De profetes Chulda legt uit dat de Judeeërs zich veel te lang niet aan Gods wetten hebben gehouden. Josia doet er daarom alles aan om te zorgen dat de Judeeërs wel volgens die wetten gaan leven. Hij vernielt alle offerplaatsen buiten Jeruzalem, en voor het eerst sinds lange tijd viert het volk weer Pesach.

Een onafhankelijk koninkrijk

Juda was onder Josia's voorvader Achaz een vazalstaat van het Assyrische rijk geworden. Maar halverwege de zevende eeuw voor Christus worden de Assyriërs verdrongen door de Babyloniërs. Josia maakt gebruik van de slinkende macht van de Assyriërs om van Juda weer een onafhankelijk koninkrijk te maken. Ook zijn pogingen om de nationale cultus te versterken passen daarbij.
Egypte probeert juist de opmars van de Babyloniërs te stoppen. Josia mengt zich in het conflict tussen de twee grootmachten, maar dat loopt niet goed af voor hem. In 609 voor Christus doodt farao Necho hem tijdens een gevecht bij Megiddo (2 Koningen 23:28-30).

De laatste goede koning

Na Josia’s dood gaat het bergafwaarts met Juda. Zijn opvolgers kiezen in het conflict tussen Babylonië en Egypte steeds de verkeerde kant. Ruim tien jaar na Josia’s dood (in 597 v.Chr.) veroveren de Babyloniërs Jeruzalem. Nog tien jaar later (in 586 v.Chr.) verwoesten zij de tempel en voeren het volk van Juda weg in ballingschap.
De bijbelschrijvers zien dit als vervulling van de woorden van de profetes Chulda. Juda werd gespaard tijdens de regering van Josia, maar na zijn dood wordt het volk alsnog gestraft voor hun ontrouw (2 Koningen 22:15-20).

Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschapv.4.25.2
Volg ons