Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap

Context en aantekeningen bij Lucas 5:1-11

Hier vind je informatie over de context van Lucas 5:1-11 en aantekeningen bij de tekst.

Het Evangelie volgens Lucas als geheel

Meer over de opbouw, stijl, centrale thema's en andere achtergrond bij het Evangelie volgens Lucas vind je in deze Inleiding op het Evangelie volgens Lucas. Dit evangelie is opgebouwd in vier hoofdgedeeltes:

1:1-2:52

Jezus’ geboorte en kinderjaren

3:1-9:50

Jezus’ optreden in Galilea

9:51-19:28 

Jezus’ reis naar Jeruzalem

19:29-24:53 

Jezus in Jeruzalem

hand-swipe-horizontalSwipe om alle gegevens te zien

Lucas schreef volgens veel uitleggers tegen het einde van de eerste eeuw, in de periode dat de verwoesting van Jeruzalem nog nadreunde en tot grote spanningen leidde in en rond Joodse gemeenschappen. Hij wil met Lucas-Handelingen uitleggen dat Jezus Christus de vervulling is van Gods belofte aan Israël, maar ook hoe het komt dat de meeste Joden Hem niet hebben aanvaard en het evangelie juist veel niet-Joodse aanhangers in de hele wereld heeft gekregen. Lucas’ werkwijze is dat hij zijn verhaal vormgeeft rond hem bekende overleveringen, maar daar een eigen ordening aan geeft. Het doel is om de boodschap van het evangelie te versterken (zie Luc. 1:1-4).

Plek van deze passage in het geheel

Lucas heeft in het voorgaande hoofdstuk als het ware Jezus’ programma neergezet, door te vertellen over zijn verkondiging in woord en daad. In dit hoofdstuk begint er een kring van leerlingen om Jezus heen te ontstaan. Dat begint met de roeping van de leerlingen die het dichtst bij Jezus staan: Petrus, Jakobus en Johannes. Het hoofdstuk vervolgt met diverse genezings- en leerverhalen, waarmee Lucas het bedoelde effect van Jezus’ programma tekent: dat mensen een nieuw begin kunnen maken door te gaan leven zoals God het bedoeld heeft. Maar ook zet de weerstand, met name vanuit de farizeeën en de schriftgeleerden, tegen wat Jezus doet zich in dit hoofdstuk voort.

Al deze lijnen, weerstand tegen Jezus’ leer en daden en de groei van een kring van leerlingen om Hem heen, zetten zich ook voort in hoofdstuk 6. Tegelijk is een belangrijk deel van dat hoofdstuk gereserveerd voor Jezus’ vlakterede. Een toespraak waarin de kernpunten van zijn leer verwoord staan, verwant aan Matteüs’ bergrede.

Eigen accenten Lucas, in vergelijking met Matteüs en Marcus

Parallel hiermee: Matteüs 4:18-22; 13:1‑3a; Marcus 1:16-20; 4:1‑2.

  • Lucas plaatst, anders dan Matteüs en Marcus, de roeping van de leerlingen ná Jezus’ eerste verkondiging en wonderen.
  • Alleen Lucas vertelt over een wonderbare visvangst in combinatie met deze roeping, maar Lucas vertelt dan weer niet de gelijkenissen die Matteüs en Marcus verbinden met de scène van Jezus die vanaf een boot onderwijs geeft (zie echter Lucas 8:4-18). Johannes plaatst een dergelijke wonderbare visvangst aan het slot van zijn evangelie (Joh. 21:1-11).

Aantekeningen

Bij vers 1:

  • Meer van Gennesaret: Ook wel het Meer van Galilea. Het wordt in het Oude Testament ‘Meer van Kinneret’ genoemd (Num. 34:11; Deut. 3:17; Joz. 13:27). Terwijl de andere evangelisten spreken over het Meer van Galilea, kiest Lucas Meer van Gennesaret. Dit past bij hem, want deze aanduiding is de meest gebruikelijke benaming in de geschiedschrijving van die tijd. Maar wellicht is er iets meer aan de hand. In het voorafgaande vers heeft Lucas een opvallende wijziging ten opzichte van Marcus (Luc. 4:44, vgl. Marc. 1:39). Marcus vertelt dat Jezus overal in Galilea optrad, lezen in Lucas ‘overal in Judea’. Het lijkt er sterk op dat Lucas wil benadrukken dat Jezus’ optreden zich vanaf het begin niet tot Galilea beperkte.
  • woord van God: Matteüs en Marcus vertellen in de parallelle passage dat Jezus het volk onderwees in gelijkenissen (zie bijv. Marc. 4:1-9). In deze context van Lucas is ‘woord van God’ het goede nieuws over het koninkrijk van God. Alleen wie door God gezonden is, zoals Jezus en later de apostelen (‘gezondenen’), kunnen Gods woord (zijn boodschap) verkondigen.

Bij vers 3:

  • ging zitten: Als in 4:20. In tegenstelling tot wat vandaag de dag gebruikelijk is, zijn het de toehoorders die staan, terwijl degene die het onderwijs geeft, zit.

Bij vers 5:

  • Meester: Petrus spreekt Jezus aan als iemand die autoriteit heeft (Gr. epistatēs). Ook later in het verhaal zullen de leerlingen Jezus zo blijven aanspreken. Petrus stelt zich hier al als een leerling van Jezus op. Petrus zou zich als de booteigenaar en visser niet hoeven te laten gezeggen door een buitenstaander, maar aanvaardt Jezus’ opdracht als iets waarnaar je moet luisteren.
  • de netten uitwerpen: Er zijn twee redenen voor Petrus’ om te twijfelen of zij op deze manier wel iets gaan vangen: ten eerste viste men in de regel ’s nachts omdat vissen dan naar boven komen en in ondieper water verblijven; ten tweede viste men meestal in relatief ondiep water omdat vissen anders gemakkelijk onder (kieuw)netten kunnen doorzwemmen (zie ook de aantekening bij vers 6-7). Toch besluit hij Jezus’ opdracht uit te voeren. Dit is enigszins vergelijkbaar met Maria’s reactie bij de bruiloft te Kana (zie Joh. 1:34-38).

Bij vers 6-7:

  • toen ze dat gedaan hadden: De toegepaste vistechniek moet vanuit indirecte aanwijzingen gereconstrueerd worden, maar speelt wel een rol in het verhaal. Voor het tijdstip en de plek van het vissen, zie de aantekening bij vers 5. Er waren drie soorten netten. 1) Sleepnetten van tientallen of zelfs honderden meters lang. Een sleepnet werd vanaf het strand door een boot het water in gesleept, waarna het een eind verderop weer aan land werd gebracht. Twee ploegen vissers trokken vervolgens vanaf het strand de twee einden naar elkaar toe. 2) Werpnetten. Ronde netten die vanaf het strand of van een boot door één mens gehanteerd konden worden. De gewichten aan de rand zorgden ervoor dat de randen sneller zakten dan het midden en de vissen in deze ‘bubbel’ vast bleven zitten. Dit type net kon alleen in ondiep water gebruikt worden, anders zwommen vissen er onder uit. 3) Kieuwnetten. Zie de volgende aantekening.
  • zwom er zo’n enorme school vissen in de netten: Letterlijk ‘sloten zij een enorme school vissen in’. Dit wijst op een techniek waarbij men rechthoekige kieuwnetten (met drijvers aan de bovenkant en gewichten aan de onderkant) laat zakken rond een school vissen. Dit gebeurde meestal op visgronden langs de kust omdat het strand dan als natuurlijke barrière fungeerde. Door vanuit de boot geluiden te maken aan de kant van de kust joeg men de vissen naar dieper water, die zo de netten in zwommen en daarin met hun kieuwen vast kwamen te zitten. Omdat kieuwnetten ook in een cirkel kunnen worden neergelaten is een kustlijn niet noodzakelijk, maar in diep water is de kans wel groot dat een deel van een school vissen onder het net door kan ontsnappen. Omdat huidige lezers bij de vertaling ‘insluiten’ informatie missen om dit goed te kunnen plaatsen, is gekozen voor een vertaaltransformatie en is de actie beschreven vanuit de vissen.
  • ze gebaarden: In dit geval zijn er zoveel vissen dat het binnenhalen met één boot niet lukt. De mannen gebaren dus een andere boot om te komen helpen. Sommige uitleggers menen dat ze gebaren in plaats van roepen omdat anders de vissen zouden wegvluchten, maar bij de vistechniek die Lucas vermoedelijk veronderstelt, is stilte alleen nodig totdat de netten zijn neergelaten. Hoe de mannen in de boot een signaal gaven blijft open.

Bij vers 8:

  • Simon Petrus: Simon, die Petrus genoemd wordt, wordt als eerste geroepen, en staat als eerste genoemd in de naamlijst van de apostelen (Luc. 6:14-15). Daar staat dat hij de bijnaam Petrus van Jezus kreeg. Simon Petrus wordt hier dus aangeduid met een naam die hij nog niet heeft. Omdat ook in het parallelle verhaal bij Johannes sprake is van ‘Simon Petrus’ (Joh. 21:2), kan dit erop wijzen dat Lucas de naam uit de overlevering heeft overgenomen.
  • viel hij (…) neer (…) zondig mens: Petrus geeft aan Jezus goddelijke eer en reageert vergelijkbaar met hoe mensen in het Oude Testament reageren wanneer (een representant van) God aan hen verschijnt. Zo schreeuwt Jesaja het uit wanneer hij een goddelijke openbaring ontvangt en spreekt hij zijn onwaardigheid uit (zie Jes. 6:1-8).
  • Heer: (Gr. kurios), kan ‘meneer/heer’ betekenen (Heb. adon), maar is ook de standaardvertaling van het Hebreeuwse JHWH in de Griekse vertaling van het Oude Testament; voor christenen is dit de titel van Jezus.

Bij vers 10:

  • mensen vangen: Het vangen van mensen heeft (in elk geval voor ons) een onsympathieke bijklank. Sommige uitleggers wijzen erop dat Lucas in plaats van ‘vissers (van mensen)’ (Marc. 1:17) een werkwoord gebruikt dat ‘levend vangen’ betekent. Dit werkwoord wordt niet alleen gebruikt bij overwinningen (bijvoorbeeld ‘zoveel soldaten werden gedood, en zoveel werden levend gevangengenomen’) maar kan in enkele gevallen ook ‘in leven houden’ of ‘tot leven brengen’ betekenen. De vraag is echter of dit niet te veel positieve betekenis in het werkwoord legt (in 2 Tim. 2:26 is het de duivel die mensen levend vangt). De focus ligt niet op het lot van de vissen of de manier waarop je mensen moet benaderen, maar op de verandering van roeping (‘voortaan’). Simon Petrus was visser. Jezus gebruikt een beeld dat goed aansluit bij de wereld van deze Galilese mannen. Als vissers moesten ze goed samenwerken, en met veel vaardigheid, geduld en uithoudingsvermogen hun beroep uitoefenen. Vissers zijn bovendien mobieler en flexibeler dan bijvoorbeeld landbouwers. Deze eigenschappen komen van pas in het werk voor het koninkrijk van God. Alleen, zo leert dit wonderverhaal, is de opbrengst ook dan niet gegarandeerd. Het is de macht van God die een rijke opbrengst bewerkstelligt.

Bij vers 11:

  • volgden Hem: Jezus begeeft zich onder het volk als een rondtrekkende leraar (een rabbi, een meester, vgl. Mat. 4:23; Joh. 1:38; 26:25; Marc. 9:5; 11:21), zoals er in zijn tijd meer waren. De groepen leerlingen die zij om zich heen verzamelden vergezelden hun meester op zijn reizen. Maar er zijn een paar verschillen: (1) Veelal koos een leerling zelf een leermeester, maar Jezus riep zelf zijn leerlingen en bepaalde de voorwaarden om Hem te volgen (vgl. Mat. 8:18-22); (2) Jezus brengt niet alleen een leer, maar Hij brengt vooral zichzelf; Hijzelf staat centraal bij zijn volgelingen (‘omwille van mijn naam’, Mat. 19:29); (3) Zijn leerlingen zijn geroepen om deel te nemen aan zijn daden en om ‘vissers van mensen’ te worden.
  • Lieten ze alles achter: inclusief hun gezinnen en familie (Luc. 5:28; 8:21; 9:61; 18:29 en vgl. 1 Kon. 19:20).

Achtergrondinformatie

Toelichting bij kernwoorden en begrippen

Verdieping bij thema’s

Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschapv.4.27.6
Volg ons