Eva ontmoet de slang
Bijbeltekst(en)
Genesis 2
De tuin van Eden
Genesis 3
Van alle in het wild levende dieren die de heer God gemaakt had, was de slang het sluwst. Dit dier vroeg aan de vrouw: ‘Heeft God werkelijk gezegd dat jullie van geen enkele boom in de tuin mogen eten?’ Genesis 3:1
Dit is een ontmoeting met grote gevolgen! In de latere traditie werd de slang geïdentificeerd met de duivel, het kwaad in eigen persoon. Dat lezen we nog niet in Genesis.
Er is alle reden om eens wat beter te kijken naar wat de slang nu precies zegt. Allereerst brengt hij de vrouw op een dwaalspoor door het gebod van God om te draaien. Als de vrouw hem corrigeert en wijst op het verbod om van die ene boom te eten, gaat de slang er listig op in. Je zult niet sterven, houdt hij de vrouw voor, je zult juist worden als God.
Helemaal ongelijk heeft de slang hier niet als hij zegt dat ze niet zullen sterven. God had in Genesis 2:17 een dreiging uitgesproken: ‘Wanneer je daarvan eet, zul je onherroepelijk sterven.’ Die woorden betekenen niet ‘dan word je sterfelijk’. Sterfelijk waren de mensen als wezens uit de aarde sowieso al. Daarom stond er in het paradijs ook die levensboom, waarvan ze mochten eten. Nee, Gods dreigende woorden zijn herkenbaar als verwijzing naar de doodstraf. En in die zin heeft de slang gelijk: God voltrekt die doodstraf niet.
Ook het idee dat het eten van de vrucht je omvattende kennis schenkt – kennis van goed en kwaad – waardoor de mens nog meer op God gaat lijken, wordt bevestigd in dit verhaal. God zegt zelf: ‘Nu is de mens aan Ons gelijk geworden, nu heeft hij kennis van goed en kwaad’ (3:22).
Wat de slang doet, is meer vérleiden dan mísleiden, al ligt het dicht bij elkaar. De slang voedt de begeerte om als God te zijn, om als mens je eigen plan te trekken, je niet te houden aan de begrenzing die God je gegeven heeft, maar te proberen de grens tussen God en mens op te heffen.
Het was de zwakke plek van de mens. Dat voelde de slang perfect aan. En het is de zwakke plek gebleven: hoger willen grijpen, eigen baas willen zijn, en uiteindelijk de stoel van God willen bezetten. Wat is het moeilijk te accepteren dat God ons grenzen heeft opgelegd, en niet toe te geven aan de neiging om die grenzen stukje bij beetje op te rekken.
Welke grens vind jij moeilijk te accepteren? Hoe ga je hiermee om?