Adam ontmoet Eva
Bijbeltekst(en)
Genesis 2
De tuin van Eden
Genesis 3
De heer God zei: ‘Het is niet goed dat de mens alleen is, Ik zal een helper voor hem maken die bij hem past.’ Genesis 2:18
In Genesis 2:4 begint een tweede verhaal over de schepping. Het zoomt in op de schepping van de mens als man en vrouw. Allereerst maakt God de mens, een individueel wezen. Daarna legt God een tuin aan. Ergens in het oosten, vanuit Israël gezien. Uit alles blijkt dat dit geen gewone tuin is. Er groeien prachtige bomen met de heerlijkste vruchten. De oudste Griekse vertaling gebruikt hier het Griekse woord paradeisos: park. Daar komt de benaming ‘paradijs’ vandaan.
De plek, aan de oorsprong van de oerrivier, ligt buiten het bereik van gewone stervelingen. Dit is de tuin van God! Daarom lezen we dat God zelf de mens in die tuin plaatst. Zijn taak is de tuin te bewerken en erover te waken. De mens als tuinman in Gods park. God wil echter geen eenzame tuinman. Hij gaat op zoek naar een helper voor de mens. God maakt alle dieren, maar dit levert geen helper op. Dan gaat God een stap verder. Hij laat de mens in een diepe slaap vallen, neemt een rib uit zijn lichaam en bouwt daaruit een vrouw.
Er is een uitleg die zegt: het was niet Adams rib, maar zijn zijde. Eerst was er de mens; uit zijn ene zijde bouwde God de vrouw, de zijde die achterbleef, werd de man. Zo krijgt de gelijkwaardigheid tussen man en vrouw een fysieke basis in het verhaal: beiden komen voort uit één zijde van de mens. Toch is de vertaling met ‘rib’ waarschijnlijk de beste. In de cultuur waarin de Bijbel wortelt, werden man en vrouw vaak niet als gelijkwaardig gezien, hoewel de Bijbelse scheppingsverhalen wel sterk in die richting gaan. Genesis 1:26-28 vertelt dat de mens als man én vrouw beeld van God is. In Genesis 2 wordt de vrouw ‘het tegenover’ van de man genoemd. Heel jammer dat onze taal daar geen woord voor heeft: spiegelbeeld, tegenhanger, pendant – het is het allemaal net niet. Vandaar de vertaling ‘die bij hem past’. Wat we dankzij ons uitroepteken wél prachtig in het Nederlands kunnen uitdrukken, is Adams uiting van verrukking als hij haar ziet: ‘Dit is ze!’ (vers 23) De tuinman is niet langer alleen.
De verrukking van de eerste mensen, over elkaar en over hun omgeving, heeft al lang plaatsgemaakt voor ontnuchtering en grote en kleine conflicten. Waar denk jij dan in het bijzonder aan, zo aan het begin van de veertigdagentijd?