26. Kolossenzen 1:15-20: Alles bestaat in Christus
Bijbeltekst(en)
Kolossenzen 1
Deze brief is geschreven aan de christenen van Kolosse in de tijd dat daar een discussie speelde over de gnostiek, een filosofische stroming die sterk beïnvloed was door het Griekse denken. Volgens de gnostiek had God alleen met de geestelijke wereld te maken, niet met de materiële wereld. Gnostici geloofden niet in God als schepper. Om dichter bij God te komen, moest een mens de aardse zaken achter zich laten. De menselijke geest moest zich bevrijden van het lichaam. God was voor hen zuiver geest en stond ver weg van het aardse.
De schrijver van de brief aan de Kolossenzen – Paulus of een van zijn medewerkers of volgelingen – zet zich af tegen deze scheiding tussen God aan de ene kant en het alledaagse, het lichamelijke, het materiële en de natuur aan de andere kant. Hij gebruikt daarvoor een bestaand loflied op Christus, die voorgesteld wordt als schepper en tegelijk als eerstgeborene van de schepping. Misschien was het oorspronkelijk een Joods lied over vrouwe Wijsheid, want veel van de inhoud is regelrecht ontleend aan de wijsheidsliteratuur.
Het woord ‘alles’ komt steeds weer terug. Christus heeft niet alleen met de geestelijke wereld te maken, maar met alles wat bestaat. Alles is in Hem geschapen en door Hem wordt alles met God verzoend. (TvM)
Vragen: Wat kan het betekenen dat ‘alles op aarde en alles in de hemel’ met God verzoend wordt? Welke rol speelt Jezus Christus daarbij?