1Het volgende kan zich voordoen: Iemand heeft een vrouw getrouwd, maar om een of andere reden is hij ontevreden over haar. Hij schrijft een scheidingsbrief, die hij aan haar meegeeft als hij haar wegstuurt. 2Ze vertrekt uit zijn huis en wordt de vrouw van een ander. 3Maar dan krijgt die tweede man een afkeer van haar, en ook hij schrijft een scheidingsbrief en geeft haar die mee als hij haar wegstuurt; of de man die als tweede met haar is getrouwd, komt te overlijden. 4In zo’n geval mag de eerste man, die haar weggestuurd heeft, haar niet opnieuw tot vrouw nemen, nu zij voor hem onrein geworden is. Want de HEER verafschuwt zulke dingen. Wanneer u zoiets doet, werpt u een smet op het land dat de HEER, uw God, u in eigendom zal geven.
5Als een man pas een vrouw heeft getrouwd, hoeft hij niet onder de wapenen te gaan of aan andere verplichtingen te voldoen. Hij is een jaar lang vrijgesteld en mag thuisblijven om zijn vrouw gelukkig te maken.
6Het is verboden een handmolen of een maalsteen in pand te nemen, want daarmee neemt u iemands leven in pand.
7Als wordt ontdekt dat iemand een van zijn volksgenoten, een Israëliet, heeft ontvoerd en hem als slaaf behandelt of verkoopt, moet die mensendief ter dood gebracht worden. Zo moet u het kwaad uit uw midden verwijderen.
8In het geval van een huidziekte die onrein maakt dient u de aanwijzingen die u van de Levitische priesters krijgt nauwgezet op te volgen; houd u precies aan wat ik hun heb voorgeschreven. 9Bedenk wat de HEER, uw God, tijdens uw tocht uit Egypte met Mirjam heeft gedaan.