Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap

26 mei - Johannes 9:24-41

Bijbeltekst(en)

Johannes 9

24Toen riepen ze de man die blind geweest was weer bij zich. ‘Geef Gód de eer,’ zeiden ze, ‘die man is een zondaar, dat weten we toch.’ 25‘Of Hij een zondaar is weet ik niet,’ zei hij, ‘maar één ding weet ik wel: ik was blind en nu kan ik zien.’ 26Ze drongen aan: ‘Wat heeft Hij met je gedaan? Hoe heeft Hij je ogen geopend?’ 27‘Dat heb ik u toch al verteld,’ zei hij, ‘maar u luistert niet! Wat wilt u nog meer horen? Wilt u soms leerling van Hem worden?’ 28Nu vielen ze tegen hem uit: ‘Je bent zelf een leerling van Hem! Wij zijn leerlingen van Mozes. 29Van Mozes weten we dat God met hem gesproken heeft, maar van deze man weten we niet waar Hij vandaan komt.’ 30De man antwoordde: ‘Wat vreemd dat u niet begrijpt waar Hij vandaan komt, terwijl Hij mijn ogen geopend heeft. 31We weten dat God niet naar zondaars luistert, maar wel naar iemand die vroom is en zijn wil doet. 32Dat iemand de ogen opent van een man die blind geboren is – dat is nog nooit vertoond! 33Als die man niet van God kwam, zou Hij dit toch niet hebben kunnen doen?’ 34Toen riepen ze: ‘Jij, sinds je geboorte een en al zonde, wil jij ons de les lezen?’ En ze joegen hem weg.

35Jezus hoorde dat en zocht hem op. Hij vroeg: ‘Gelooft u in de Mensenzoon?’ 36‘Als ik wist wie het was, heer, zou ik in Hem geloven,’ zei hij. 37‘U kijkt naar Hem en u spreekt met Hem,’ zei Jezus. 38Toen zei de man: ‘Ik geloof, Heer,’ en hij wierp zich voor Jezus neer. 39Jezus zei: ‘Ik ben in de wereld gekomen om het oordeel te vellen. Dan zullen zij die niet zien, zien en zij die zien, zullen blind worden.’ 40Een paar farizeeën die bij Hem stonden en dat hoorden, zeiden: ‘Wij zijn toch zeker niet blind!’ 41‘Was u maar blind,’ zei Jezus, ‘dan zou u zonder zonde zijn. Maar u beweert dat u kunt zien, en dus blijft uw zonde.

Johannes 9:24-41NBV21Open in de Bijbel

In de tekst van vandaag gaat Johannes verder in op het thema ‘blind zijn’ en ‘zien’. Hoe blind de farizeeën zijn, blijkt al uit hun eerste uitspraak: ‘Geef Gód de eer’ – en dus niet Jezus (vers 24). Wie het evangelie tot nu toe aandachtig gelezen heeft, weet allang dat zij hier een tegenstelling zien die volgens Johannes helemaal niet bestaat: wie Jezus eert, eert God. Juist de man die blind was, begrijpt dit heel goed. Jezus heeft hem beter gemaakt, dat is voor hem voldoende bewijs om te geloven dat Jezus van God komt. En wanneer Jezus zich als Mensenzoon aan hem voorstelt, heeft hij er geen enkele moeite mee om te geloven dat dit inderdaad de hemelse koning is aan wie God volgens Daniël 7:13-14 alle macht heeft gegeven.
Wat vindt je van de verschillende manieren waarop de farizeeërs, de man en Jezus het woord ‘zonde’ gebruiken?

Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschapv.4.26.9
Volg ons