8Over Levi zei hij:
‘HEER, U vertrouwt uw orakelstenen toe
aan de man die uw vertrouweling is.
U stelde hem op de proef bij Massa,
daagde hem uit bij het water van Meriba.
9Hij had geen mededogen met zijn vader en moeder,
zijn eigen broers ontzag hij niet,
zijn kinderen waren als vreemden voor hem.
Want de Levieten hielden zich aan wat U gebood,
het verbond dat U sloot bleven ze trouw.
10Laat hen uw regels onderwijzen aan Jakob,
uw voorschriften doorgeven aan Israël.
Laat hun geurige gave U behagen,
laat hen brandoffers brengen op uw altaar.
11HEER, zegen hen met voorspoed
en zie welwillend op hun verrichtingen neer.
Maar breek hun tegenstanders de heup,
verlam hun vijanden voor altijd.’
12Over Benjamin zei hij:
‘De HEER laat zijn lieveling bij zich schuilen.
Zijn kind omarmt Hem van vroeg tot laat,
het nestelt zich veilig op zijn rug.’