12Broeders en zusters, ik smeek u, word zoals ik, want ik ben geworden zoals u. U hebt mij in geen enkel opzicht onrecht aangedaan. 13Weet u nog, de eerste keer dat ik u het evangelie heb verkondigd? Ik kwam bij u omdat ik ziek was, 14en hoewel mijn ziekte u er alle aanleiding toe gaf, hebt u mij toch niet veracht of verstoten, maar mij in uw midden opgenomen alsof ik een engel van God was of Christus Jezus zelf. 15Toen prees u zich gelukkig. Wat is daar nu nog van over? Ik kan van u getuigen dat u zelfs uw ogen zou hebben uitgerukt om ze mij te geven. 16Ben ik dan nu ineens uw vijand geworden, omdat ik u de waarheid zeg? 17Die anderen spannen zich voor u in, maar hun bedoelingen zijn slecht: ze willen een wig drijven tussen u en ons, en dan moet u zich voor hén inspannen. 18Het is goed als u zich inspant, maar dan wel voor de goede zaak, en doe het bovendien altijd, dus niet alleen wanneer ik bij u ben. 19Kinderen, zolang Christus geen gestalte in u krijgt, doorsta ik telkens weer barensweeën om u. 20Hoe graag zou ik nu bij u willen zijn en op een andere toon met u spreken, want ik maak me ernstig zorgen over u.