36Want de HEER zal zijn volk recht doen,
Hij ontfermt zich weer over zijn dienaren.
Als Hij ziet dat alle krachten hun begeven
en weldra iedereen bezwijkt,
37zal Hij zeggen: “Waar zijn je goden nu?
Waar is de rots waarop je steunde?
38Hebben ze niet het vet van je offers gegeten,
niet gedronken van de wijn die je ze aanbood?
Laten die goden je dan te hulp schieten,
laten zij een schuilplaats voor je zijn!
39Zie het toch in: Ik ben de enige,
naast Mij is er geen andere god.
Ik laat sterven, Ik geef leven,
Ik sla wonden en Ik genees.
Wanneer Ik mijn macht laat gelden
is er niemand die redding bieden kan.
40Ik hef mijn hand op naar de hemel
en zweer: ‘Zo waar Ik eeuwig leef:
41Ik wet mijn bliksemend zwaard,
Ik ga het vonnis voltrekken.
Ik zal mij wreken op mijn vijanden,
Ik reken af met wie Mij haten.
42Mijn pijlen maak Ik dronken van het bloed
van vijanden, gevallen en gevangen;
mijn zwaard verslindt het vlees van hun mannen
die zo dreigend hun haren hadden losgeworpen.’”
43Laten alle volken zijn volk toejuichen,
omdat Hij het bloed van zijn dienaren wreekt;
Hij neemt wraak op zijn vijanden
en de schuld van zijn land en zijn volk wist Hij uit.’
44Heel dit lied heeft Mozes samen met Jozua, de zoon van Nun, gezongen ten aanhoren van het volk.