23Soms daalden zij af naar zee,
gingen scheep en bevoeren het wijde water,
24ze zagen de daden van de HEER,
zijn wonderen op de oceaan.
25Hij sprak en ontketende storm,
hoog zweepte Hij de golven op.
26Zij stegen tot aan de hemel, vielen neer in de diepte,
hun maag keerde om van ellende,
27ze tolden en tuimelden als dronkaards,
alle kennis baatte hun niets.
28Ze riepen in hun angst tot de HEER –
Hij leidde hen weg uit vele gevaren,
29Hij bracht de storm tot zwijgen,
de golven gingen liggen.
30Het verheugde hen dat de zee tot rust kwam,
Hij bracht hen naar hun veilige haven.
31Laten zij de HEER loven om zijn trouw,
om zijn wonderen aan mensen verricht,
32Hem hoog verheffen als het volk bijeen is,
Hem loven in de kring van de oudsten.