19Dit zei de HEER tegen mij: ‘Ga in de Volkspoort staan, die de koningen van Juda plegen te gebruiken, en in de andere poorten van Jeruzalem. 20Verkondig daar: Koningen van Juda, inwoners van Juda en Jeruzalem, jullie die door deze poorten naar binnen gaan, luister naar de woorden van de HEER. 21Dit zegt de HEER: Als je leven je lief is, wacht je er dan voor om op sabbat goederen door de poorten van Jeruzalem naar binnen te brengen 22en om uit jullie huizen goederen naar buiten te brengen. Verricht ook verder geen enkele bezigheid en vier de sabbat als heilige dag zoals Ik jullie voorouders geboden heb. 23Maar zij luisterden niet, schonken Mij geen gehoor; zij waren halsstarrig en ongehoorzaam en lieten zich niet terechtwijzen. 24Als jullie wel naar Mij luisteren – spreekt de HEER – en op sabbat geen goederen door de poorten van deze stad naar binnen brengen, de sabbat als heilige dag vieren en niet werken, 25dan zullen Davids troonopvolgers voor altijd door de poorten van deze stad naar binnen gaan, gezeten op paarden of rijdend op wagens en vergezeld van hun raadsheren, evenals de inwoners van Juda en Jeruzalem. Dan zal deze stad altijd bewoond blijven. 26En uit de steden van Juda, de omgeving van Jeruzalem, het stamgebied van Benjamin, het heuvelland, het bergland en de Negev zal men brandoffers, vredeoffers, graanoffers, dankoffers en wierook naar de tempel van de HEER brengen. 27Maar als jullie geen gehoor geven aan mijn gebod om de sabbat als heilige dag te vieren, als jullie op die dag goederen door de poorten van Jeruzalem naar binnen blijven brengen, zal Ik de poorten in vlammen doen opgaan, en zal vuur de burchten van Jeruzalem verteren – en niemand die het zal blussen.’