Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap

21 februari - Jeremia 17:1-18

Bijbeltekst(en)

1De zonde van de Judeeërs staat geschreven met een ijzeren stift,

met een diamanten punt staat ze gegrift in hun hart

en op de hoorns van hun altaren.

2Ook hun kinderen houden hun altaren en Asjerapalen in ere,

bij bladerrijke bomen en op hoge heuvels,

3op de bergen in het veld.

Jullie rijkdom, schatten en offerhoogten laat Ik plunderen,

om de zonden die jullie overal hebben begaan.

4Het land dat Ik je schonk, zul je moeten verlaten,

Ik maak je de slaaf van je vijanden in een onbekend land.

Want het vuur van mijn toorn is ontstoken

en zal altijd blijven woeden.

5Dit zegt de HEER:

Vervloekt wie op een mens vertrouwt,

wie zijn kracht ontleent aan stervelingen,

wie zich afkeert van de HEER.

6Hij is als een struik in een dorre vlakte,

hij merkt de komst van de regen niet op.

Hij staat in een steenwoestijn,

in een verzilt en verlaten land.

7Gezegend wie op de HEER vertrouwt,

wiens toeverlaat de HEER is.

8Hij is als een boom geplant aan water,

zijn wortels reiken tot in de rivier.

Hij merkt de komst van de hitte niet op,

zijn bladeren blijven altijd groen.

Tijden van droogte deren hem niet,

steeds weer draagt hij vrucht.

9Niets is zo onbetrouwbaar als het hart,

onverbeterlijk is het, wie zal het kennen?

10Ik, de HEER, ben het die het hart doorgrondt,

die nieren toetst,

die ieder naar zijn levenswandel beloont,

aan ieder geeft wat hij verdient.

11Zoals een patrijs eieren uitbroedt

die ze niet heeft gelegd,

zo is een mens die op oneerlijke wijze rijkdom verwerft.

In de bloei van zijn leven verliest hij alles,

als zijn einde komt, blijkt zijn dwaasheid.’

12‘Een luisterrijke troon,

hoogverheven vanaf het begin,

dat is ons heiligdom.

13HEER, bron van Israëls hoop,

wie U verlaten, zullen te schande staan,

wie van U weggaan, zullen in het stof worden geschreven,

want ze hebben de HEER, de bron van levend water, verlaten.

14Genees mij, HEER, dan zal ik gezond zijn,

red mij, dan zal ik veilig zijn.

U wil ik altijd loven.

15Ze zeggen tegen mij:

“Wat komt er uit van de woorden van de HEER?”

16Ik ben U, mijn herder, nooit ontvlucht,

naar een onheilsdag heb ik nooit uitgezien.

U weet wat over mijn lippen komt,

al mijn woorden zijn U bekend.

17Word niet mijn ondergang – niet U!

U bent toch mijn toevlucht in tijden van nood?

18Laat mijn achtervolgers te schande staan – niet mij!

Laat hen ten onder gaan – niet mij!

Breng onheil over hen,

tref hen, tref hen dodelijk.’

Jeremia 17:1-18NBV21Open in de Bijbel
Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschapv.4.18.14
Volg ons