19De volgende morgen vroeg bogen ze zich neer voor de HEER, waarna ze zich op de terugreis begaven. Thuis in Rama sliep Elkana met zijn vrouw Hanna, en de HEER dacht aan haar. 20Binnen een jaar werd Hanna zwanger en baarde ze een zoon. Ze noemde hem Samuel, ‘want,’ verklaarde ze, ‘ik heb hem aan de HEER gevraagd.’
21Toen Elkana het jaar daarop weer met zijn familie op weg ging om de HEER zijn jaarlijkse offer te brengen, wilde hij de gelofte inlossen. 22Maar Hanna ging niet mee. Ze zei tegen haar man: ‘Pas als het kind van de borst is, zal ik hem brengen. Dan zal hij voor de HEER verschijnen en daar voor altijd blijven.’ 23Haar man Elkana antwoordde: ‘Doe maar wat jij het beste vindt. Blijf thuis zolang je hem nog zelf voedt. Moge de HEER zijn belofte waarmaken.’ Hanna bleef dus thuis en voedde haar zoon totdat ze hem van de borst nam. 24Zodra ze hem niet meer zelf voedde, nam ze hem mee naar Silo en bracht hem, zo jong als hij was, naar het heiligdom van de HEER. Ze had ook een driejarige stier bij zich, een efa meel en een zak wijn. 25Ze slachtten de stier en brachten de jongen naar Eli. 26Hanna zei: ‘Neem me niet kwalijk, heer, zo waar u leeft, ik ben de vrouw die destijds hier bij u tot de HEER heeft gebeden. 27Om deze zoon heb ik gebeden, en de HEER heeft mij gegeven waar ik om heb gevraagd. 28Nu geef ik hem op mijn beurt aan de HEER, voor alle dagen die hem gegeven zijn.’ Toen knielde de jongen daar voor de HEER,