7Straks brengt de HEER, uw God, u naar een goed land, een land van beken, bronnen en waterstromen, die ontspringen in de valleien en op de bergen, 8een land van tarwe en gerst, van wijnstokken, vijgenbomen en granaatappelbomen, een land van olijven en honing, 9een land waar u niet slechts schamel brood zult eten, maar waar het u aan niets zal ontbreken, een land waar u ijzer vindt in het gesteente en waar u koper delft uit de bergen. 10Wanneer u daar volop te eten hebt, dank de HEER, uw God, dan voor het goede land dat Hij u gegeven heeft. 11Zorg ervoor dat u Hem niet vergeet, waardoor u zijn geboden, wetten en regels, die ik u vandaag voorhoud, zou veronachtzamen. 12Wanneer u volop te eten hebt en mooie huizen bouwt om in te wonen, 13wanneer u steeds meer runderen, schapen en geiten krijgt, steeds meer goud en zilver, wanneer uw hele bezit toeneemt, 14mag u daardoor niet hoogmoedig worden en de HEER, uw God, niet vergeten. Was Hij het niet die u uit de slavernij in Egypte bevrijdde; 15die u veilig door die grote, verschrikkelijke woestijn leidde, dat dorre land waar geen water te vinden is en waar giftige slangen en schorpioenen huizen; die voor u water liet ontspringen uit de steenharde rots; 16die u in de woestijn manna te eten gaf, voedsel dat uw voorouders nog nooit hadden gezien – en dat alles om u te laten buigen voor zijn macht en u op de proef te stellen, zodat Hij u later zou kunnen zegenen? 17En dan zou u bij uzelf denken: Al die voorspoed hebben we op eigen kracht verworven!? 18Nee, u moet beseffen dat het de HEER, uw God, is die u in staat stelt om die welvaart te verwerven, omdat Hij zijn verbond gestand wil doen, alles wat Hij uw voorouders onder ede heeft beloofd. Zo heeft Hij dat gedaan, tot op de dag van vandaag.