Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap

Dag 253 / Jer. 10-12, Ps. 55

Bijbeltekst(en)

Jeremia 10

Volg andere volken niet na

1Luister naar de woorden die de HEER tot jullie spreekt, volk van Israël.

2Dit zegt de HEER:

Volg andere volken niet na,

raak niet van slag door tekenen aan de hemel,

ook al jagen die de hele wereld schrik aan.

3De gebruiken van die volken zijn niets waard.

Ze hakken een stuk hout in het bos,

een ambachtsman bewerkt het met zijn beitel,

4verfraait het met zilver en goud.

Ze spijkeren het vast, dan valt het niet om.

5Het is net een vogelverschrikker,

neergezet in een komkommerveld.

Het kan niet spreken

en moet worden gedragen,

want zelf kan het geen stap verzetten.

Heb voor beelden geen ontzag,

kwaad doen ze niet,

en goed nog minder.’

6‘Niemand is als U, o HEER, U bent groot,

groot is uw naam door uw kracht.

7Wie zou geen ontzag voor U hebben?

Koning van de volken, dat komt U immers toe.

Onder alle wijzen van de volken,

onder al hun koningen is niemand als U.

8Allen zijn ze dom en dwaas,

wat ze moeten leren is dit:

die nietige beelden zijn maar hout.

9Ze zijn bewerkt met bladzilver, uit Tarsis ingevoerd,

met goud afkomstig uit Ufaz,

door een ambachtsman,

door de handen van een goudsmid.

Ze zijn in blauw- en roodpurper gekleed,

ze zijn vakkundig gemaakt.

10Maar alleen de HEER is werkelijk God,

Hij is de levende God, de eeuwige koning.

Door zijn woede beeft de aarde,

tegen zijn toorn houden volken geen stand.’

11‘Zeg tegen hen:

Goden die de hemel en de aarde niet hebben gemaakt

zullen van de aarde verdwijnen,

worden onder de hemel weggevaagd.’

12Hij die de aarde heeft gemaakt met zijn kracht,

de wereld heeft gegrondvest met zijn wijsheid,

de hemel heeft gespannen met zijn inzicht –

13als Hij zijn stem verheft, ruist water uit de hemel neer.

Wolken wekt Hij aan de einder,

bliksems smeedt Hij, de regen valt,

Hij laat de wind los uit zijn schatkamers.

14Maar de mens is dwaas, het ontbreekt hem aan inzicht.

De goudsmid staat beschaamd vanwege zijn beelden:

zijn gietsels zijn bedrog, ze ademen niet,

15nietige, bespottelijke maaksels zijn het.

Wanneer er met ze wordt afgerekend, blijft er niets van over.

16Hoe anders is Hij, Jakobs enig bezit,

Hij die alles vorm gegeven heeft

en aan wie het volk van Israël behoort.

Zijn naam is HEER van de hemelse machten.

Oproep om Jeruzalem te verlaten

17‘Jeruzalem, belegerde stad,

laat je inwoners hun boedel pakken

en het land verlaten.

18Want dit zegt de HEER:

Ditmaal slinger Ik ze weg,

de bevolking drijf Ik in het nauw,

men zal ze weten te vinden.’

19‘Wee mij! Hoe pijnlijk zijn mijn wonden,

niet te helen is mijn letsel.

Ik dacht: Dit lijden kan ik wel dragen.

20Maar mijn tent is vernield,

alle touwen zijn doorgesneden.

Mijn kinderen zijn mij ontvallen,

ze zijn er niet meer.

Niemand zet ooit nog mijn tent op,

niemand spant mijn tentdoeken meer.’

21‘De herders zijn een kudde dwazen,

ze gaan niet te rade bij de HEER.

Daarom lukt hun niets

en is hun eigen kudde verstrooid.

22Luister! Een geluid komt naderbij,

een machtig gedreun uit het noorden,

om Juda’s steden tot een woestenij te maken,

tot een oord voor jakhalzen.’

23‘Ik erken, o HEER,

dat het niet aan de mens is zijn weg te bepalen,

zijn pad uit te zetten,

te kiezen waarheen hij zal gaan.

24Tuchtig mij, HEER, maar doe het rechtvaardig,

niet uit woede, vaag mij niet weg.

25Stort uw woede uit over volken die U niet kennen,

over naties die uw naam niet aanroepen,

want zij verslinden Jakobs volk,

laten er niets van over,

en zijn weidegrond verwoesten zij.’

Jeremia 11

Het verbond verbroken

1De HEER richtte zich tot Jeremia: 2‘Laat allen luisteren naar de bepalingen van dit verbond, zeg tegen de bevolking van Juda en Jeruzalem: 3Dit zegt de HEER, de God van Israël: Vervloekt is eenieder die zich niet houdt aan de bepalingen van het verbond 4die Ik jullie voorouders heb opgelegd toen Ik hen weghaalde uit de smeltoven van Egypte. Ik heb gezegd: “Luister naar Mij en doe alles wat Ik jullie gebied. Dan zullen jullie mijn volk zijn en zal Ik jullie God zijn. 5Dan houd Ik me aan de belofte die Ik jullie voorouders onder ede heb gedaan: Ik beloofde hun een land te geven dat overvloeit van melk en honing. En dat land bezitten jullie tot op de dag van vandaag.”’ Ik antwoordde: ‘Het is zoals U zegt, HEER.’ 6De HEER vervolgde: ‘Roep in de steden van Juda en in de straten van Jeruzalem: Luister naar de bepalingen van dit verbond en leef ze na. 7Vanaf het moment dat Ik jullie voorouders bevrijdde uit Egypte tot op de dag van vandaag heb Ik hun steeds bezworen naar Mij te luisteren. 8Maar zij luisterden niet en waren ongehoorzaam, ze lieten zich leiden door hun koppig en boosaardig hart. Ik had hun geboden dit verbond na te leven, maar dat hebben ze niet gedaan. Toen heb Ik alle bedreigingen die bij het verbond horen ten uitvoer gebracht.’

9De HEER zei tegen mij: ‘Ik heb ontdekt dat de bevolking van Juda en Jeruzalem tegen Mij samenzweert. 10Ze zijn tot dezelfde wandaden vervallen als hun voorouders, die al weigerden mijn geboden na te leven; ze zijn achter andere goden aan gelopen en hebben die vereerd. Zowel Israël als Juda heeft het verbond verbroken dat Ik met hun voorouders gesloten had. 11Daarom – dit zegt de HEER: Ik tref hen met onheil waaraan ze niet kunnen ontkomen. Ze zullen Mij om hulp roepen, maar Ik zal niet naar hen luisteren. 12De steden van Juda en de inwoners van Jeruzalem zullen de goden om hulp roepen voor wie zij nu wierook branden. Maar die komen hen in hun nood niet helpen, 13ook al telt Juda evenveel goden als steden en heeft Jeruzalem in elke straat een wierookaltaar voor Baäl, de god van de schande.

14Jeremia, bid niet voor dit volk, kom niet langer met smeekbeden, want Ik luister niet als zij Me in hun nood om hulp roepen.

15Wat doet mijn geliefde in mijn huis?

Telkens voert zij kwade plannen uit!

Geloften en offervlees gaan aan jou voorbij,

jubel maar als het kwaad je treft.

16Een zilvergroene olijfboom vol prachtige vruchten

noemde de HEER jou.

Hij steekt je in brand, donderslagen klinken.

Je bladeren zullen verteren.

17De HEER van de hemelse machten, die jou geplant heeft, heeft aangekondigd dat je ten onder gaat. Want Israël en Juda hebben Mij getergd en hebben kwaad gedaan door wierook te branden voor Baäl.’

Plan om Jeremia te doden

18De HEER onthulde mij een plan waar ik geen weet van had; Hij liet mij zien wat de mannen uit Anatot in de zin hadden. 19Daarvóór was ik zo argeloos als een lam dat naar de slachtbank wordt geleid. Ik wist niet dat ze tegen mij dit plan hadden gesmeed:

‘Laten wij die boom met al zijn vruchten vellen,

hem uit het land der levenden wegkappen,

dan wordt zijn naam nooit meer genoemd.’

20‘Maar, HEER van de hemelse machten, rechtvaardige rechter,

U die hart en nieren doorgrondt,

laat mij zien dat U zich op hen wreekt.

U leg ik mijn zaak voor.’

21‘Daarom – dit zegt de HEER over de mannen uit Anatot die je naar het leven staan en tegen je zeggen: “Profeteer niet in de naam van de HEER, anders brengen we je eigenhandig om.” 22Dit zegt de HEER van de hemelse machten: Ik ga hen straffen, hun jonge mannen zullen sterven door het zwaard en hun zonen en dochters door de honger. 23Niemand zal het overleven, want Ik tref die mannen uit Anatot met onheil zodra de tijd ervoor gekomen is.’

Jeremia 12

1HEER, U staat altijd in uw recht

als ik het tegen U opneem.

Toch vraag ik: hoe verantwoordt U

dat boosdoeners in voorspoed leven,

en trouwelozen rust genieten?

2U hebt hen geplant, ze schoten wortel,

liepen uit en droegen vrucht.

Ze hebben de mond vol van U,

maar dragen U niet in het hart.

3Maar mij kent U, HEER, U ziet mij,

U doorgrondt mijn hart: het is op U gericht.

Sleep die boosdoeners weg,

voer ze als schapen naar de slachtbank,

zonder ze af om ze te laten doden.

4Hoe lang nog zal de aarde treuren,

het gewas op het land verdorren?

Het vee en de vogels komen om

door de wandaden van haar bewoners,

die denken: Hij voorziet niet hoe ons einde zal zijn.’

5‘Als het je al zwaar valt snelle lopers bij te houden,

kun je het dan tegen paarden opnemen?

Jij struikelt al op het vlakke land,

wat kun je dan beginnen in het struikgewas bij de Jordaan?

6Ook je broers en zussen, je hele familie,

zullen je laten vallen,

ook zij zullen je naschreeuwen.

Vertrouw hen niet,

al zijn ze nog zo vriendelijk.

Straf en ontferming voor Israël en zijn buurvolken

7Ik heb mijn volk verlaten,

mijn bezit opgegeven,

mijn zielsbeminde aan haar vijanden overgeleverd.

8Mijn eigen volk werd als een leeuw in het bos,

het brulde tegen Mij.

Daarom ben Ik het gaan haten.

9Mijn volk was als een hol met hyena’s,

nu cirkelen er gieren omheen.

Breng wilde dieren bijeen,

laat ze komen om het volk te verslinden.

10Talloze herders hebben mijn wijngaard vernield,

mijn akker laten vertrappen.

Ze hebben mijn prachtige akker

tot een troosteloze woestenij gemaakt.

11Hij is een wildernis geworden,

dor en verlaten ligt hij erbij.

Heel het land is verwilderd,

want niemand bekommert zich erom.

12Op de kale heuvels in de woestijn

doemen vernietigende legers op,

de HEER houdt een verslindend zwaard gereed.

Niemand is meer veilig, nergens in het land.

13Ze hebben tarwe gezaaid, maar distels geoogst.

Ze hebben tevergeefs gezwoegd,

ze staan verslagen bij hun oogst,

door de brandende toorn van de HEER.

14Dit zegt de HEER: Alle slechte buren die het bezit hebben aangetast dat Ik mijn volk Israël gegeven heb, zal Ik uit hun eigen land wegrukken. En het volk van Juda ruk Ik weg uit hun midden. 15Maar daarna zal Ik mij opnieuw over hen ontfermen en ieder naar zijn eigen land en eigen bezit laten terugkeren. 16En zoals zij mijn volk hebben geleerd om bij Baäl te zweren, zo moeten zij van mijn volk leren om bij mijn naam te zweren: “Zo waar de HEER leeft.” Dan zullen ze worden opgenomen te midden van mijn volk. 17Maar een volk dat niet luistert ruk Ik uit en vernietig Ik, voor eens en altijd – spreekt de HEER.’

Jeremia 10-12NBV21Open in de Bijbel

Psalmen 55

1Voor de koorleider. Bij snarenspel. Een kunstig lied van David.

2Luister, God, naar mijn gebed,

verberg u niet als ik om hulp smeek,

3sla acht op mij en geef mij antwoord.

Klagend loop ik rond, radeloos

4door het schreeuwen van de vijand

en het tieren van de goddelozen,

want zij storten onheil over mij uit

en bestoken mij met hun woede.

5Mijn hart krimpt in mijn binnenste,

doodsangst heeft mij bevangen,

6vrees en beven grijpen mij aan,

ik huiver over heel mijn lichaam.

7Had ik vleugels als een duif,

ik zou opvliegen en neerstrijken,

8ver, ver weg zou ik vluchten,

overnachten in de woestijn, sela

9haastig beschutting zoeken

tegen de vlagen van de stormwind.

10Splijt hun tong, Heer, verwar hun spraak,

want in de stad zie ik geweld en strijd,

11dag en nacht gaan die rond op haar muren.

In het hart van de stad heerst onheil en leed,

12in het hart van de stad heerst rampspoed,

het plein is in de greep van terreur en bedrog.

13Zou een vijand mij grieven, ik zou het verdragen,

zou hij mij haten en zich tegen mij keren,

ik zou me voor hem verschuilen.

14Maar jij, die dacht en deed als ik,

mijn hartsvriend, mijn vertrouwde!

15Wat genoten wij als wij samen waren

in het feestgewoel in Gods huis.

16Laat de dood hen onverhoeds treffen,

laat hen levend neerdalen in het dodenrijk,

want bij hen huist het kwaad,

het heerst in hun hart.

17En ik? Ik roep tot God,

de HEER zal mij redden.

18In de avond, in de morgen, in de middag

klaag ik en zucht ik,

en Hij hoort mijn stem.

19Hij zal mij verlossen en in veiligheid brengen,

mijn vijanden zal Hij afweren,

al zijn ze met velen tegen mij.

20God hoort mij en vernedert hen.

Hij troont van voor onze dagen. sela

Maar zij zijn onverbeterlijk,

ze hebben voor Hem geen ontzag.

21Wie zo doet, verraadt zijn vrienden

en verbreekt de broederband.

22Zijn mond is glad als boter,

maar vijandig is zijn hart,

zijn woorden, zachter dan olie,

zijn een getrokken dolk.

23Leg je last op de HEER

en Hij zal je steunen,

nooit zal Hij dulden

dat een rechtvaardige ten val komt.

24Maar hen, God, doet U neerdalen

in de kuil der ontbinding.

Die mannen van bloed en bedrog –

zij zullen hun leven niet half voltooien,

maar ik, ik vertrouw op U.

Psalmen 55NBV21Open in de Bijbel
Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschapv.4.25.2
Volg ons