Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap

Dag 204 / 2Kon. 13-14, Spr. 14

Bijbeltekst(en)

2 Koningen 13

Joachaz, koning van Israël

1Joachaz, de zoon van Jehu, werd koning van Israël in het drieëntwintigste regeringsjaar van koning Joas van Juda, de zoon van Achazja. Zeventien jaar regeerde hij in Samaria. 2Hij deed wat slecht is in de ogen van de HEER: hij volgde het slechte voorbeeld van Jerobeam, de zoon van Nebat, die de Israëlieten tot zonde had aangezet, en brak niet met diens zondige praktijken. 3Daarom werd de HEER woedend op de Israëlieten en leverde Hij hen gedurende die hele regeringsperiode over aan koning Hazaël van Aram en diens zoon Benhadad. 4Joachaz probeerde de HEER mild te stemmen en de HEER gaf hem gehoor, want Hij had gezien hoe Israël te lijden had onder de onderdrukking door de koning van Aram. 5Hij stuurde iemand om de Israëlieten te bevrijden. Toen zij ontsnapt waren uit de greep van Aram konden ze hun gewone leven weer opvatten. 6Toch braken ze niet met de zondige praktijken van het huis van Jerobeam, die de Israëlieten tot zonde had aangezet, maar volhardden erin. Zelfs de Asjerapaal in Samaria lieten ze staan. 7Van het leger van Joachaz was niets meer over, alleen nog vijftig ruiters, tien strijdwagens en tienduizend man voetvolk. De koning van Aram had vernietigend toegeslagen en het leger van Israël totaal onder de voet gelopen.

8Verdere bijzonderheden over Joachaz en over de overwinningen die hij behaalde zijn opgetekend in de kronieken van de koningen van Israël. 9Toen hij bij zijn voorouders te ruste ging, werd hij begraven in Samaria. Zijn zoon Joas volgde hem op.

Joas, koning van Israël; de dood van Elisa

10Joas, de zoon van Joachaz, werd koning van Israël in het zevenendertigste regeringsjaar van koning Joas van Juda. Zestien jaar regeerde hij in Samaria. 11Hij deed wat slecht is in de ogen van de HEER: hij brak niet met de zondige praktijken van Jerobeam, de zoon van Nebat, die de Israëlieten tot zonde had aangezet, maar volhardde erin. 12Verdere bijzonderheden over Joas en over de overwinning die hij behaalde in de oorlog tegen koning Amasja van Juda, zijn opgetekend in de kronieken van de koningen van Israël. 13Toen hij bij zijn voorouders te ruste ging, volgde Jerobeam hem op. Joas werd begraven in Samaria, bij de koningen van Israël.

14Toen Elisa ziek was geworden en op sterven lag, zocht koning Joas van Israël hem op. Huilend riep hij uit: ‘Vader, vader! Strijdwagen en ruiterij van Israël!’ 15Elisa zei tegen de koning: ‘Haal een boog en pijlen.’ Toen Joas dat gedaan had, 16zei Elisa: ‘Span de boog.’ Joas spande de boog, en Elisa legde zijn handen over de handen van de koning heen 17en zei: ‘Open het venster dat uitziet naar het oosten.’ Joas opende het venster, en Elisa zei: ‘Schiet!’ De koning schoot een pijl af, en Elisa zei: ‘Deze pijl is een overwinningsteken van de HEER. Deze pijl betekent de overwinning op Aram. Bij Afek zult u Aram vernietigend verslaan.’ 18Daarna zei Elisa: ‘Pak uw pijlen.’ Joas nam de pijlen in zijn hand en Elisa zei tegen de koning: ‘Sla met de pijlen op de grond.’ Joas sloeg driemaal met de pijlen op de grond, niet vaker. 19Toen riep de godsman woedend uit: ‘Had maar vijf of zes keer geslagen! Dan zou u Aram vernietigend verslagen hebben. Nu zult u Aram maar drie keer een nederlaag toebrengen.’

20Elisa stierf en werd begraven. Het was het seizoen waarin elk jaar weer Moabitische benden het land binnenvielen. 21Toen de plunderaars eraan kwamen, werd er juist iemand begraven. Snel wierpen ze de dode in Elisa’s graf. Zodra hij in het graf in aanraking kwam met het gebeente van Elisa, kwam de dode weer tot leven en stond hij op.

22Koning Hazaël van Aram had Israël gedurende de hele regeringsperiode van Joachaz onderdrukt. 23Maar de HEER was de Israëlieten genadig. Hij kreeg medelijden met hen en was met hen begaan vanwege het verbond dat Hij met Abraham, Isaak en Jakob gesloten had. Hij wilde de Israëlieten niet uitroeien en verstootte hen niet, zoals Hij dat tot op de dag van vandaag niet heeft gedaan. 24Toen koning Hazaël van Aram stierf, volgde zijn zoon Benhadad hem op. 25Joas, de zoon van Joachaz, heroverde op Benhadad, de zoon van Hazaël, de steden die de vader van Benhadad in de oorlog op Joachaz veroverd had. Driemaal bracht hij hem een nederlaag toe en hij heroverde de steden voor Israël.

2 Koningen 14

Amasja, koning van Juda

1Amasja, de zoon van Joas, werd koning van Juda in het tweede regeringsjaar van koning Joas van Israël, de zoon van Joachaz. 2Hij was vijfentwintig jaar oud toen hij koning werd. Negenentwintig jaar regeerde hij in Jeruzalem. Zijn moeder was Jehoaddan, ze was afkomstig uit Jeruzalem. 3Hij deed wat goed is in de ogen van de HEER, zij het niet in die mate als zijn voorvader David. Hij volgde in alle opzichten het voorbeeld van zijn vader Joas, 4dus bleven de offerplaatsen bestaan en bleven de Judeeërs daar offers brengen en wierook branden.

5Toen Amasja de macht eenmaal stevig in handen had, liet hij de hovelingen die zijn vader hadden vermoord ter dood brengen. 6Maar de kinderen van de moordenaars doodde hij niet, zoals geschreven staat in het boek met de wet van Mozes, die door de HEER is opgelegd: ‘Ouders mogen niet ter dood gebracht worden om wat hun kinderen hebben misdaan, en kinderen niet om de misdaden van hun ouders; alleen om wat iemand zelf misdaan heeft, mag hij ter dood gebracht worden.’

7In de Zoutvallei versloeg Amasja de Edomieten, tienduizend man. Hij veroverde Sela en gaf het de naam Jokteël, en zo heet het tot op de dag van vandaag. 8Daarop stuurde hij gezanten naar de koning van Israël, Joas, de zoon van Joachaz, de zoon van Jehu, met de boodschap: ‘Laten wij zien wie van ons de sterkste is.’ 9Koning Joas van Israël liet koning Amasja van Juda het volgende antwoord overbrengen: ‘Eens, in de Libanon, verzocht de doornstruik de ceder: “Geef uw dochter aan mijn zoon ten huwelijk.” Maar toen kwam er een wild dier voorbij, dat de doornstruik vertrapte. 10U hebt Edom verslagen, dat is waar, maar nu bent u overmoedig geworden. Gedraag u waardig en blijf waar u bent. Waarom zou u uzelf in het ongeluk storten en Juda meesleuren in uw val?’ 11Maar Amasja luisterde niet. Toen rukte koning Joas van Israël op, en in Bet-Semes in Juda maten hij en koning Amasja van Juda hun krachten. 12Juda werd door Israël verslagen en alle Judeeërs sloegen op de vlucht. 13De koning van Juda, Amasja, de zoon van Joas, de zoon van Achazja, werd in Bet-Semes door koning Joas van Israël gevangengenomen. Vervolgens trok koning Joas op naar Jeruzalem en sloeg een bres van vierhonderd el in de stadsmuur, van de Efraïmpoort tot aan de Hoekpoort. 14Toen hij naar Samaria terugkeerde, nam hij al het goud en zilver en alle andere voorwerpen mee die zich in de tempel van de HEER en de schatkamers van het koninklijk paleis bevonden, en een groep gijzelaars.

15Verdere bijzonderheden over Joas en over de overwinning die hij in zijn strijd tegen koning Amasja van Juda behaalde, zijn opgetekend in de kronieken van de koningen van Israël. 16Toen hij bij zijn voorouders te ruste ging, werd hij begraven in Samaria, bij de koningen van Israël. Zijn zoon Jerobeam volgde hem op.

17Na de dood van koning Joas van Israël, de zoon van Joachaz, leefde koning Amasja van Juda, de zoon van Joas, nog vijftien jaar. 18Verdere bijzonderheden over Amasja zijn opgetekend in de kronieken van de koningen van Juda. 19Toen er in Jeruzalem tegen hem werd samengespannen, vluchtte hij naar Lachis, maar ze kwamen hem achterna en doodden hem daar. 20Hij werd met paarden overgebracht naar Jeruzalem, waar hij werd begraven bij zijn voorouders in de Davidsburcht. 21Het volk van Juda riep Amasja’s zestien jaar oude zoon Azarja tot opvolger van zijn vader uit. 22Het was Azarja die Elat na de dood van koning Amasja weer bij Juda inlijfde en het versterkte.

Jerobeam, koning van Israël

23Jerobeam, de zoon van Joas, werd koning van Israël in het vijftiende regeringsjaar van koning Amasja van Juda, de zoon van Joas. Eenenveertig jaar regeerde hij in Samaria. 24Hij deed wat slecht is in de ogen van de HEER: hij brak niet met de zondige praktijken van Jerobeam, de zoon van Nebat, die de Israëlieten tot zonde had aangezet.

25Jerobeam herstelde de grens van Israël, van Lebo-Hamat tot aan de Dode Zee, zoals de HEER, de God van Israël, had voorzegd bij monde van zijn dienaar, de profeet Jona, de zoon van Amittai, uit Gat-Hachefer. 26De HEER had namelijk gezien hoe bitter de Israëlieten, van hoog tot laag, te lijden hadden en dat er niemand was die hun te hulp kwam. 27En omdat Hij had besloten om de herinnering aan Israël onder de hemel niet uit te wissen, liet Hij hen door Jerobeam, de zoon van Joas, bevrijden.

28Verdere bijzonderheden over Jerobeam en over de overwinningen die hij behaalde toen hij Damascus en Hamat, die vroeger aan Juda behoorden, heroverde en weer inlijfde bij Israël, zijn opgetekend in de kronieken van de koningen van Israël. 29Toen hij bij zijn voorouders, de koningen van Israël, te ruste ging, volgde zijn zoon Zecharja hem op.

2 Koningen 13-14NBV21Open in de Bijbel

Spreuken 14

1Vrouwe Wijsheid bouwt haar huis,

Dwaasheid breekt het hare eigenhandig af.

2Wie de juiste weg volgt, toont ontzag voor de HEER,

wie verkeerde wegen gaat, minacht Hem.

3Een dwaas schaadt zichzelf met zijn hoogmoedige woorden,

wat een wijze zegt, biedt hem veiligheid.

4Wie geen runderen bezit, heeft geen voederbak te vullen,

maar met sterke ossen wordt een rijke oogst ingehaald.

5Een betrouwbare getuige spreekt de waarheid,

een valse getuige strooit alleen maar leugens rond.

6Een leeghoofd zoekt vergeefs naar wijsheid,

wie verstandig is, vindt zonder moeite kennis.

7Blijf uit de buurt van een dwaas,

er komt geen verstandig woord over zijn lippen.

8Door zijn wijsheid weet de wijze welke weg hij moet gaan,

dwazen bedriegen zichzelf met hun dwaasheid.

9Wat dwazen verenigt is hun wangedrag,

oprechten waarderen elkaar.

10Alleen je eigen hart kent je diepste verdriet,

in je vreugde kan een ander niet delen.

11Het huis van goddelozen wordt verwoest,

voorspoed is er voor de woning van oprechten.

12Soms denkt een mens de juiste weg te gaan,

terwijl die eindigt bij de dood.

13Zelfs al lacht het hart, het lijdt soms pijn,

dan eindigt vreugde in verdriet.

14Wie afdwaalt, krijgt zijn verdiende loon,

een goed mens wacht een betere beloning.

15Wie onnozel is, hecht aan ieder woord geloof,

wie verstandig is, zet elke stap met overleg.

16Een wijze is voorzichtig, hij gaat het kwaad uit de weg,

een dwaas is roekeloos, en waant zich nog veilig ook.

17Wie impulsief is, handelt dwaas,

wie berekenend is, maakt zich gehaat.

18Dwaasheid wacht wie onbezonnen leeft,

wie verstandig is, wordt gekroond met kennis.

19Slechte mensen moeten buigen voor de goede,

goddelozen zullen liggen voor de poort van de rechtvaardigen.

20Een arm mens wordt zelfs door zijn vriend gehaat,

wie rijk is, heeft veel vrienden.

21Wie zijn medemens veracht is een zondaar,

gelukkig hij die zich bekommert om de armen.

22Wie kwaad smeedt, komt zeker op een dwaalweg,

wie het goede najaagt, oogst liefde en trouw.

23Elke inspanning levert iets op,

loze praatjes leiden enkel tot gebrek.

24Wijzen worden met rijkdom gekroond,

dwaasheid is de tooi van dwazen.

25Een betrouwbare getuige redt levens,

een valse getuige liegt en bedriegt.

26Ontzag voor de HEER geeft een krachtig vertrouwen,

het biedt je kinderen een schuilplaats.

27Ontzag voor de HEER is de bron van het leven,

het laat je ontkomen aan de strikken van de dood.

28De luister van een koning is een talrijk volk,

bij gebrek aan onderdanen gaat een machthebber ten onder.

29Wie geduldig is, geeft blijk van groot inzicht,

wie onbesuisd is, stapelt dwaasheid op dwaasheid.

30Een tevreden geest geeft een goede gezondheid,

jaloezie knaagt aan je botten.

31Wie een arme onderdrukt, beledigt zijn schepper,

wie naar een behoeftige omziet, brengt Hem eer.

32Een goddeloze gaat door zijn slechtheid ten onder,

een rechtvaardige vindt als hij sterft een schuilplaats.

33In de geest van een verstandig mens is wijsheid,

zelfs onder dwazen wordt zij herkend.

34Rechtvaardigheid verheft een volk,

zonde maakt het te schande.

35Een verstandige dienaar geniet de gunst van de koning,

diens woede treft hem die zich ernstig misdraagt.

Spreuken 14NBV21Open in de Bijbel
Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschapv.4.25.2
Volg ons