Spionnen in Jericho
1Hierna stuurde Jozua, de zoon van Nun, vanuit Sittim in het geheim twee spionnen op pad met de opdracht om het hele gebied, en vooral Jericho, te verkennen. De mannen vertrokken. Toen ze in Jericho waren gekomen, vonden ze onderdak bij een hoer, Rachab genaamd, bij wie ze wilden overnachten. 2Maar toen de koning van Jericho hoorde dat er die avond spionnen van Israël waren gekomen, 3liet hij Rachab het volgende bevel geven: ‘Lever ze uit, die mannen die bij je zijn, want ze zijn hier om te spioneren.’ 4Maar Rachab – die de twee mannen verborgen had – zei: ‘Die mannen hebben mij inderdaad bezocht, maar ik weet niet waar ze vandaan kwamen. 5Ze zijn vertrokken vlak voordat het donker werd en de poort zou worden gesloten. Ik heb geen idee waar ze naartoe zijn gegaan. Ga ze snel achterna, dan haalt u ze nog in.’ 6Rachab had de mannen naar het dak gebracht en ze daar verborgen onder bundels vlas. 7Hun achtervolgers vertrokken meteen in de richting van de Jordaan, naar de oversteekplaatsen. Zodra ze de stad hadden verlaten werd de poort gesloten.
8Rachab ging naar het dak voordat de mannen in slaap zouden zijn. 9‘Ik weet,’ zei ze tegen hen, ‘dat de HEER dit land aan jullie heeft gegeven. Wij zijn doodsbang voor jullie. Alle inwoners van dit land sidderen, 10want we hebben gehoord dat de HEER de Rietzee voor jullie heeft drooggelegd toen jullie uit Egypte wegtrokken en dat jullie Sichon en Og, de twee koningen van de Amorieten aan de overkant van de Jordaan, hebben vernietigd. 11Toen we dat hoorden, sloeg de angst ons om het hart en werden we wanhopig. De HEER, jullie God, is immers een God die macht heeft boven in de hemel en hierbeneden op aarde. 12Zweer me dan bij de HEER dat jullie mijn familie en mij goed zullen behandelen. Ik heb jullie toch ook goed behandeld? Zweer het me, geef me de zekerheid 13dat jullie mijn vader en moeder, mijn broers en zussen en hun kinderen zullen sparen. Red ons van de dood!’ 14De mannen antwoordden haar: ‘We staan voor jullie borg met ons leven, op voorwaarde dat jullie onze plannen niet verraden. Wanneer de HEER ons dit land gegeven heeft, zullen we je goed behandelen en je trouw bewijzen.’
15Rachab woonde in een huis in de stadsmuur. Ze liet de spionnen langs een touw door het venster naar beneden zakken. 16‘Probeer in de bergen te komen,’ zei ze, ‘anders vinden de achtervolgers jullie. Houd je daar drie dagen schuil, totdat ze teruggekomen zijn. Ga daarna pas weg.’ 17De mannen zeiden: ‘We zijn niet in alle gevallen gebonden aan de eed die je ons hebt laten zweren. 18Wanneer we dit land binnentrekken, moet je dit rode koord aan het venster binden waardoor je ons hebt laten zakken. Zorg er dan voor dat je vader en moeder, je broers en zussen en je hele verdere familie bij je in huis zijn. 19Wie van jullie dan naar buiten gaat, is zelf schuldig aan zijn dood. In dat geval zijn we niet aan onze eed gebonden. Maar wordt er ook maar iemand kwaad gedaan die binnen blijft, dan zijn wij schuldig. 20En we zijn ook niet gebonden aan de eed die je ons hebt laten zweren als je onze plannen verraadt.’ 21Rachab stemde hiermee in en liet de mannen gaan. En ze bond het rode koord aan het venster.
22De mannen gingen de bergen in en bleven daar drie dagen, totdat de achtervolgers waren teruggekeerd. Ze hadden overal gezocht, maar niemand gevonden. 23Toen kwamen de twee mannen de bergen uit, staken de Jordaan over en meldden zich bij Jozua, de zoon van Nun, aan wie ze alles vertelden wat hun overkomen was. 24Ze zeiden hem: ‘De HEER heeft ons het hele land in handen gegeven, de inwoners sidderen voor ons.’