Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap

Dag 119 / Deut. 29-30, Ps. 19

Bijbeltekst(en)

Deuteronomium 29

Verdere vermaningen

1Mozes riep het hele volk van Israël bijeen en sprak het als volgt toe: ‘U hebt in Egypte met eigen ogen gezien wat de HEER allemaal heeft gedaan met de farao en al zijn dienaren, en met heel zijn land. 2U was getuige van zijn grootse daden en tekenen en wonderen, 3maar tot op de dag van vandaag heeft de HEER u geen inzicht gegeven, u de oren en ogen niet geopend. 4Veertig jaar lang heeft Hij u door de woestijn geleid en in al die tijd raakten uw kleren en uw sandalen niet versleten, 5en had u geen brood en geen wijn of bier nodig. Dat moest u ervan doordringen dat Hij, de HEER, uw God is. 6Toen wij vervolgens hier aankwamen, trokken koning Sichon van Chesbon en koning Og van Basan tegen ons ten strijde. Maar wij versloegen hen 7en namen hun land in bezit; dat hele gebied werd aan de stammen Ruben en Gad en aan de helft van de stam Manasse toegewezen. 8Houd u daarom aan de regels van dit verbond, opdat u slaagt in alles wat u doet.

9Hier bent u allen nu bijeen, ten overstaan van de HEER, uw God: de stamhoofden, de oudsten, de schrijvers, alle mannen, 10vrouwen en kinderen van Israël, en alle vreemdelingen die als houthakker of waterputter in het kamp werken – 11bijeen om toe te treden tot het verbond dat de HEER, uw God, vandaag met u sluit, en de sancties die erbij horen te aanvaarden. 12Zo wil Hij u vandaag tot zijn volk maken, en dan zal Hij uw God zijn, zoals Hij u heeft beloofd en zoals Hij ook uw voorouders Abraham, Isaak en Jakob onder ede heeft toegezegd. 13-14Niet alleen met u, die hier nu ten overstaan van de HEER, onze God, bijeen bent, sluit ik dit verbond, maar ook met degenen die er nu nog niet bij zijn.

15U herinnert u de tijd dat we in Egypte woonden en hoe we daarna door het gebied van andere volken trokken. 16U hebt toen kennisgemaakt met de gruwelijke afgodsbeelden van hout, steen, zilver en goud die zij erop na hielden. 17Mogelijk is er hier een man of vrouw, of zelfs een familie of stam, die op dit moment liever de HEER, onze God, zou willen verlaten om de goden van die volken te gaan vereren; mogelijk sluimert er zo’n giftige kiem in ons midden. 18Mocht zo iemand bij het horen van de vervloekingen menen: Als ik mijn eigen koppige hart volg zal het me evengoed voor de wind gaan, en zichzelf daarmee geruststellen, dan zet hij alles wat hij is en heeft op het spel. 19Want de HEER zal het hem niet willen vergeven; de HEER zal zijn gekrenkte liefde wreken en al zijn woede tegen hem laten losbarsten. Alle vervloekingen die in dit boek beschreven zijn zullen hem treffen, en de HEER zal zijn naam onder de hemel uitwissen. 20De HEER zal hem afzonderen van de stammen van Israël en hem voor het ongeluk bestemmen overeenkomstig de vervloekingen van het verbond dat in dit wetboek is opgetekend.

21Wanneer de komende generaties, zowel uw eigen nakomelingen als buitenlanders uit verre streken, zien hoe uw land te lijden heeft en met welke plagen de HEER het heeft getroffen 22– heel de bodem door zwavel en zout vergiftigd, zodat zaaien geen zin meer heeft en er helemaal niets meer wil groeien, net zoals toen de HEER in zijn grote woede Sodom en Gomorra, Adma en Seboïm weggevaagd had –, 23dan zal bij hen de vraag rijzen, net als bij ieder volk: “Waarom behandelt de HEER dit land zo? Waarom is zijn toorn zo hevig opgelaaid?” 24Dit zal het antwoord zijn: “Zij hebben het verbond geschonden dat de HEER, de God van hun voorouders, met hen sloot toen Hij hen wegleidde uit Egypte; 25ze zijn andere goden gaan vereren en hebben neergeknield voor goden die ze nog niet kenden en die de HEER niet voor hen had bestemd. 26Dat is de reden waarom de HEER in woede tegen dit land is uitgebarsten en alle vervloekingen die in dit boek beschreven staan over hen heeft uitgestort. 27Zo kwaad, zo woedend, zo razend was de HEER dat Hij hen van hun eigen grond heeft gerukt en naar een ander land heeft weggeslingerd. Zover is het nu gekomen.”

28Wat verborgen is, behoort de HEER, onze God, toe; wat openbaar is, komt ons toe. Wij en onze kinderen dienen ons altijd te richten naar alle bepalingen van deze wet.

Deuteronomium 30

1Wanneer alles werkelijkheid is geworden wat ik u beschreven heb, de zegeningen en de vervloekingen, en wanneer u ten slotte, door de HEER, uw God, uiteengejaagd en verstrooid onder alle volken, daar lering uit getrokken hebt 2en samen met uw kinderen naar de HEER, uw God, terugkeert en Hem weer met hart en ziel gaat gehoorzamen – daartoe heb ik u vandaag aangespoord –, 3dan zal de HEER, uw God, in uw lot een keer brengen: Hij zal zich over u ontfermen en u, na u eerst verstrooid te hebben, weer uit al die landen bijeenbrengen. 4Zelfs al zijn sommigen verbannen naar het eind van de wereld, de HEER, uw God, zal u terughalen en weer bij elkaar brengen. 5Hij zal u terugbrengen naar het land dat uw voorouders ooit bezaten en het u weer in bezit geven. Hij zal u meer nog dan uw voorouders zegenen en in aantal doen toenemen. 6De HEER, uw God, zal uw hart besnijden en ook dat van uw nakomelingen, zodat u Hem weer met hart en ziel zult liefhebben en in leven zult blijven. 7De vervloekingen zal Hij bestemmen voor uw vijanden en voor allen die u haatten en jacht op u maakten. 8En u zult de HEER weer gehoorzaam zijn en al zijn geboden, zoals ik ze u vandaag heb voorgehouden, in acht nemen. 9De HEER, uw God, zal u voorspoed geven in alles wat u onderneemt, u kinderrijk maken en uw vee en uw land vruchtbaar maken. Hij zal er weer vreugde in vinden om u te zegenen, zoals voorheen bij uw voorouders. 10Want u toont de HEER, uw God, dan uw gehoorzaamheid door de geboden en bepalingen in dit wetboek in acht te nemen, en u wilt Hem weer met hart en ziel toebehoren.

11De geboden die ik u vandaag heb gegeven, zijn niet te zwaar voor u en liggen niet buiten uw bereik. 12Ze zijn niet in de hemel, dus u hoeft niet te zeggen: “Wie stijgt voor ons op naar de hemel om ze daar te halen en ze ons bekend te maken, zodat wij ernaar kunnen handelen?” 13Ook zijn ze niet aan de overkant van de zee, dus u hoeft niet te zeggen: “Wie steekt de zee voor ons over om ze daar te halen en ze ons bekend te maken, zodat wij ernaar kunnen handelen?” 14Nee, die geboden zijn heel dicht bij u, in uw mond en in uw hart; u kunt ze volbrengen.

15Besef goed, vandaag stel ik u voor de keuze tussen voorspoed en tegenspoed, tussen leven en dood. 16Wanneer u zich houdt aan de geboden van de HEER, uw God, zoals ik ze u vandaag heb gegeven, door Hem lief te hebben, door de weg te volgen die Hij wijst, en zijn geboden, wetten en regels in acht te nemen, dan zult u in leven blijven en in aantal toenemen, en dan zal de HEER, uw God, u zegenen in het land dat u in bezit zult nemen. 17Maar als u Hem de rug toekeert en weigert te luisteren, als u zich ertoe laat verleiden neer te knielen voor andere goden en die te vereren, 18dan zeg ik u op voorhand dat u te gronde zult gaan. Dan zal u aan de overkant van de Jordaan, in het land dat u in bezit zult nemen, geen lang leven beschoren zijn. 19Ik roep vandaag hemel en aarde als getuigen op: u staat voor de keuze tussen leven en dood, tussen zegen en vloek. Kies voor het leven, voor uw eigen toekomst en die van uw nakomelingen, 20door de HEER, uw God, lief te hebben, Hem te gehoorzamen en Hem toegedaan te blijven. Dan zult u lang blijven wonen in het land dat Hij uw voorouders Abraham, Isaak en Jakob onder ede heeft beloofd.’

Deuteronomium 29-30NBV21Open in de Bijbel

Psalmen 19

1Voor de koorleider. Een psalm van David.

2De hemel verhaalt van Gods majesteit,

het uitspansel roemt het werk van zijn handen,

3de dag zegt het voort aan de dag die komt,

de nacht vertelt het door aan de volgende nacht.

4Toch wordt er niets gezegd, geen woord gehoord,

het is een spraak zonder klank.

5Over heel de aarde gaat hun stem,

tot aan het einde van de wereld hun taal.

Daar heeft Hij een tent opgeslagen voor de zon:

6een jonge bruidegom die het bruidsbed verlaat,

een held die juichend voortsnelt op zijn weg.

7Aan het ene einde van de hemel komt hij op,

aan het andere einde voltooit hij zijn loop,

niets blijft voor zijn gloed verborgen.

8De wet van de HEER is volmaakt:

levenskracht voor de mens.

De richtlijn van de HEER is betrouwbaar:

wijsheid voor de eenvoudige.

9De bevelen van de HEER zijn eenduidig:

vreugde voor het hart.

Het gebod van de HEER is helder:

licht voor de ogen.

10Het ontzag voor de HEER is zuiver,

houdt stand, voor altijd.

De voorschriften van de HEER zijn waarachtig,

rechtvaardig, geheel en al.

11Ze zijn begeerlijker dan goud,

dan fijn goud in overvloed,

en zoeter dan honing,

dan honing vers uit de raat.

12Uw dienaar laat zich erdoor gezeggen,

wie ze opvolgt wordt rijk beloond.

13Maar wie kan al zijn fouten kennen?

Spreek mij vrij van verborgen zonden.

14Bescherm mij, uw dienaar, en laat hoogmoed

niet over mij heersen, dan zal ik volmaakt zijn

en bevrijd van grote zonde.

15Laten de woorden van mijn mond U behagen,

de overpeinzingen van mijn hart U bekoren,

HEER, mijn rots, mijn bevrijder.

Psalmen 19NBV21Open in de Bijbel
Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschapv.4.25.2
Volg ons