Lees de Bijbel door de ogen van een kind
Ik ben kinderboekenschrijver én theoloog, en ik vind het mooi als mijn twee passies samenkomen. Het schrijven van Bijbelse verhalen vind ik heerlijk om te doen. Ik vind het een uitdaging om kinderen te helpen om te zien hoe mooi de Bijbel is, wie Jezus is, hoe de oude teksten ook betekenis hebben voor mensen en kinderen van nu. In een vorige blog schreef ik over het perspectief dat je kiest als je een Bijbelverhaal vertelt. Wanneer je zo dicht mogelijk bij de oorspronkelijke tekst wilt blijven, kun je voor het perspectief van de ‘alwetende verteller’ kiezen. Maar soms is het ook mooi om wat meer vrijheid te nemen, en een (zelfbedachte) hoofdpersoon te kiezen die een gebeurtenis uit de Bijbel van dichtbij mee heeft gemaakt. In opdracht van het NBG schreef ik voor kinderen een verhaal over de opstanding van Jezus, gebaseerd op Johannes 20. Als hoofdpersoon koos ik de zoon van Tomas.
Je raadt het nooit!
Ik mocht EINDELIJK een keer mee naar Jeruzalem voor het paasfeest. Supercool natuurlijk. Dacht ik. Mijn vader had er zoveel over verteld. Maar het is afschuwelijk!!! Ze hebben Jezus opgepakt, en ze hebben hem gedood. Ik kende Jezus heel goed. Mijn vader was een van zijn vrienden. Hij ging altijd met Jezus mee, waar hij ook heen ging. Jezus vertelde heel mooie verhalen en hij kon alles. Een keer was ik ziek, ik had heel erge koorts (ik weet het zelf niet meer, mijn moeder vertelde het), en toen heeft hij mij beter gemaakt. En nu is hij dood. Ze hebben hem vermoord, die smerige Romeinen. Ze hebben hem aan een kruis gehangen alsof ie een of andere misdadiger was. Mijn vader is er kapot van. Hij eet niet meer. Hij slaapt niet meer. Hij zit daar maar voor het huis van mijn oom.
‘Hé, Tomas!’ Petrus en Johannes, twee vrienden van mijn vader, komen de binnenplaats op lopen. ‘Je raadt nooit wie we gisteren gezien hebben!’ Mijn vader kijkt niet eens op. ‘Jezus!’ roept Petrus. ‘We hebben Jezus gezien.’ Mijn vader veegt met zijn blote voet door het zand. Petrus pakt hem bij zijn schouders en schudt hem door elkaar. ‘Tomas. Hoor je het? We hebben Jezus gezien.’ Mijn vader zucht vermoeid. ‘Je hebt gedroomd, Petrus. Jezus is dood.’ ‘Niet! Niet waar! Hij is niet dood! Hij leeft! Dat huis waar Johannes en ik logeren, daar waren we met z’n allen bij elkaar, gisteravond. Ik had de deur op slot gedraaid. En ineens stond hij tussen ons in. We schrokken ons rot. Ik dacht dat het een geest was. Maar ik zweer het je, Tomas, het was hem echt. Het was de Heer.’ Mijn vader laat een schamper lachje horen. ‘Tja, als je tranen in je ogen hebt, zie je niet zo scherp.’ ‘Je zag de littekens van de spijkers nog in zijn handen,’ zegt Johannes. ‘En in zijn zij, die plek waar ze hem met een speer gestoken hebben. En hij at een stuk vis. Een geest kan toch geen vis eten? Hij leeft, Tomas. Jezus leeft!’ Mijn vader schudt zijn hoofd. ‘En waar is hij dan nu hè? Sorry, jongens. Als ik hem zelf zie, dan geloof ik het. Als ik de wonden van de spijkers in zijn handen aan kan raken. Eerder niet.’
Als Petrus weg is, gaat mijn vader op het bankje voor de deur zitten. Hij laat zijn gezicht in zijn handen zakken. Ik ga naar hem toe. ‘Het is toch niet echt waar?’ zeg ik. Mijn vader schudt zijn hoofd. ‘Nee, het is niet waar. Weet je, Eli, soms zijn mensen zo verdrietig als iemand gestorven is, dat ze iets verzinnen dat hen troost.’
Morgen gaan we weer terug naar Galilea, en Petrus heeft ons uitgenodigd om vanavond te komen eten. Ik help mee. Ik schenk bekers met wijn in, deel brood uit en stukken vis. En ineens tikt iemand me op de schouder. ‘Hallo Eli,’ zegt een bekende stem. ‘Heb je nog wat voor mij overgelaten?’ Ik schrik zo dat ik de schaal bijna laat vallen. Die stem – dat is… Het is Jezus. Alsof er nooit iets gebeurd is. Hij is net zo echt, net zo levend en warm als ik me herinner. ‘Ik wens jullie vrede,’ zegt hij, en hij stapt op mijn vader af en omhelst hem. ‘Tomas! Kom, voel met je vinger aan mijn handen, en voel met je hand aan mijn zij. Geloof het maar. Ik ben het echt.’ Mijn vader doet een stap naar achteren. ‘Mijn Heer,’ zegt hij. ‘Mijn God.’ Alle verdriet is verdwenen uit zijn gezicht. Hij kijkt net zo blij als toen mijn zusje geboren was. Nee, nog blijer.
Ik ben net als mijn vader. Ik zou het nooit geloven als ik hem niet zelf gezien had. Maar ik heb hem gezien, en ik zou het tegen iedereen willen vertellen: het is echt waar. Jezus leeft.
Natuurlijk, ik heb hier van alles bedacht. Maar zo zou het gegaan kunnen zijn. Wat ik hoop als ik zo’n verhaal schrijf, is dat ik kinderen mee kan nemen naar de tijd waarin het gebeurde, dat ik het ze zelf laat beleven. Zodat ze de twijfel van Tomas gaan begrijpen, en de blijdschap van de mensen die ontdekten dat Jezus weer leefde. Oude verhalen weer tot leven laten komen: een prachtige uitdaging.
Corien Oranje is kinderboekenschrijver en tekstschrijver. Ze is bekend van boeken zoals Oer, Het geheime logboek van topnerd Tycho en Mijn preek van de week. Voor het Nederlands Bijbelgenootschap schreef Corien het boek Lees je Bijbel en heeft ze onder andere meegewerkt aan de Baby Bijbel, de SamenleesBijbel Junior. Ook schrijft ze regelmatig voor de kinderdienstmethode Bijbel Basics.