NBV21 (NBV21)
30

301

30:1
Ezra 6:16

Een psalm. Een lied bij de inwijding van de tempel. Van David.

2Hoog wil ik U prijzen, HEER, want U hebt mij gered

en mijn vijand geen reden gegeven tot vreugde.

3HEER, mijn God, ik riep U te hulp

en U hebt mij genezen.

4

30:4
1 Sam. 2:6
HEER, U trok mij uit het dodenrijk omhoog,

ik daalde af in het graf, maar U hield mij in leven.

5

30:5
Ps. 7:18
Zing voor de HEER, u die Hem trouw bent,

loof zijn heilige naam.

6

30:6
Jes. 54:7-8
Zijn woede duurt een oogwenk,

zijn liefde een leven lang.

Met tranen slapen we ’s avonds in,

’s morgens staan we juichend op.

7In mijn overmoed dacht ik:

Nooit zal ik wankelen.

8

30:8
Ps. 104:29
HEER, U had mij lief en ik stond als een machtige berg,

U verborg uw gelaat en ik bezweek van angst.

9U, HEER, roep ik aan,

U, Heer, smeek ik om genade.

10

30:10
Ps. 88:11-13
Jes. 38:18
Wat baat het U als ik sterf,

als ik afdaal in het graf?

Kan het stof U soms loven

en getuigen van uw trouw?

11Luister, HEER, en toon uw genade,

HEER, kom mij te hulp.

12

30:12
Est. 9:22
Jes. 61:3
Jer. 31:13
U hebt mijn klacht veranderd in een dans,

mijn rouwkleed weggenomen, mij in vreugde gehuld.

13Mijn ziel zal voor U zingen en niet zwijgen.

HEER, mijn God, U wil ik eeuwig loven.