491
Jer. 1:5
Gal. 1:15
Eilanden, hoor mij aan,
verre volken, luister aandachtig.
Al in de schoot van mijn moeder
heeft de HEER mij geroepen,
nog voor ze mij baarde noemde hij mijn naam.
2
Op. 1:16
19:15
Mijn tong maakte hij scherp als een zwaard,
hij hield me verborgen in de schaduw van zijn hand;
hij maakte me tot een puntige pijl,
hij stak me weg in zijn pijlkoker.
3Hij heeft me gezegd: ‘Mijn dienaar ben jij.
In jou, Israël, toon ik mijn luister.’
4Maar ik zei: ‘Tevergeefs heb ik me afgemat,
ik heb al mijn krachten verbruikt,
het was voor niets, het heeft geen zin gehad.
Maar de HEER zal me recht doen,
mijn God zal me belonen.’
5Toen sprak de HEER,
die mij al in de moederschoot
gevormd heeft tot zijn dienaar
om Jakob naar hem terug te brengen,
om Israël rond hem te verzamelen –
dat ik aanzien zou genieten bij de HEER
en dat mijn God mijn sterkte zou zijn.
6
Luc. 2:32
Hand. 13:47
26:23
Hij zei: ‘Dat je mijn dienaar bent
om de stammen van Jakob op te richten
en de overlevenden van Israël terug te brengen,
dat is nog maar het begin.
Ik zal je maken tot een licht voor alle volken,
opdat de redding die ik brengen zal
tot aan de einden der aarde reikt.’
7
Dit zegt de HEER, de bevrijder, de Heilige van Israël,
tegen hem die smadelijk veracht wordt,
die door vreemde volken wordt verafschuwd,
die dienaar is van vreemde heersers:
Koningen zullen dit zien en opstaan,
vorsten buigen diep voorover,
omwille van de HEER, die betrouwbaar is,
de Heilige van Israël, die jou heeft uitgekozen.
8
Dit zegt de HEER:
In het uur van mijn genade geef ik je antwoord,
op de dag van de redding zal ik je helpen.
Ik zal je behoeden, ik neem je in dienst
voor mijn verbond met de mensen,
om het land weer op te richten,
om het verlaten erfgoed in eigendom terug te geven,
9om tegen gevangenen te zeggen: ‘Ga in vrijheid!’
en tegen wie in het duister verblijft: ‘Kom tevoorschijn!’
Langs wegen zullen zij weiden,
op iedere kale heuvel vinden ze weidegrond.
10
25:4-5
Op. 7:16-17
Ze zullen dorst noch honger lijden,
de zinderende hitte zal hen niet kwellen
en de zon zal hen niet steken,
want hij die zich over hen ontfermt, zal hen leiden
en hen naar waterbronnen voeren.
11
Ik effen al mijn bergen tot een weg,
ik zal mijn paden plaveien.
12Kijk! Zij daar komen van ver,
en kijk, zij uit het noorden, en uit het westen,
en zij uit het land van Syene.49:12 Syene – Voorgestelde lezing ondersteund door een Qumran-handschrift. MT: ‘de Sinieten’.
13Juich, hemel! Jubel, aarde!
Bergen, breek uit in gejuich!
De HEER heeft zijn volk getroost,
hij heeft zich over de armen ontfermd.
14
Jes. 40:27
Sion zegt:
‘De HEER heeft mij verlaten,
mijn Heer is mij vergeten.’
15
Maar kan een vrouw haar zuigeling vergeten
of harteloos zijn tegen het kind dat zij droeg?
Zelfs al zou zij het vergeten,
ik vergeet jou nooit.
16Ik heb je in mijn handpalm gegrift,
je muren staan mij steeds voor ogen.
17Je kinderen haasten zich terug naar huis,
de vijand die je verwoestte en vernielde, trekt weg.
18
Open je ogen, kijk om je heen:
ze stromen in drommen naar je toe.
Zo waar ik leef – spreekt de HEER –,
je zult je met hen tooien,
hen dragen zoals een bruid haar sieraden.
19Je puinhopen, je verwoeste en vernielde land –
weldra zal het te klein zijn voor al je bewoners,
en je aartsvijand zal in de verte verdwijnen.
20
Zach. 2:8
Je dacht dat je je kinderen verloren had,
maar eens zul je hen horen zeggen:
‘Het is ons hier te benauwd.
Geef ons meer ruimte om te wonen.’
21Je zegt bij jezelf:
Wie zou mij die kinderen schenken?
Ik heb toch geen kinderen?
Ik ben onvruchtbaar, verbannen en verstoten.
En wie zou hen grootbrengen?
Ik ben alleen over – waar komen zij dan vandaan?
22
11:12
13:2
Maar dit zegt God, de HEER:
Ik zal mijn hand opheffen naar vreemde volken,
ik steek mijn vaandel voor hen op.
Ze nemen je zonen op hun arm
en dragen je dochters op hun schouders.
23
Jes. 60:14-16
Koningen zullen je verzorgen,
vorstinnen zullen je zogen.
Ze zullen voor je knielen, zich diep vooroverbuigen,
en het stof van je voeten likken.
Dan zul je erkennen dat ik de HEER ben,
die niet beschaamt wie op hem hopen.
24‘Alsof een strijder zich zijn buit laat afnemen!
Kunnen gevangenen soms ontkomen aan een tiran?’49:24 een tiran – Volgens een Qumran-handschrift en de oudste vertalingen. MT: ‘een rechtvaardige’.
25Toch zegt de HEER:
Gevangenen worden de strijder ontnomen,
de tiran zal zijn buit verliezen.
Wie een geding voert tegen jou
zal ik in een geding bestrijden,
en ikzelf zal je kinderen redden.
26
60:16
Ik laat je onderdrukkers hun eigen vlees eten,
hun eigen bloed is de wijn die hen dronken maakt.
Dan zal iedereen erkennen
dat ik, de HEER, je redder ben,
je beschermer, de Machtige van Jakob.
501
Dit zegt de HEER:
Waar is de scheidingsbrief
waarmee ik jullie moeder heb weggestuurd?
Of waar is de schuldeiser
aan wie ik jullie heb verkocht?
Nee, vanwege jullie zonden zijn jullie verkocht,
vanwege je wandaden is je moeder weggestuurd.
2
Ps. 106:9
107:33
Jes. 65:12
66:4
Nah. 1:4
Waarom was er niemand toen ik kwam?
Waarom antwoordde niemand toen ik riep?
Zou mijn arm te kort zijn om te bevrijden?
Ontbreekt het mij aan kracht om te redden?
Alleen al door te dreigen laat ik de zee droogvallen
en vorm ik rivieren om tot woestijn,
waarin de vis stinkt door gebrek aan water
en van dorst sterft.
3Ik kan de hemel in duisternis hullen
en hem bekleden met een rouwgewaad.
4God, de HEER, gaf mij een vaardige tong,
waarmee ik de moedeloze kan opbeuren.
Elke ochtend wekt hij mijn oor,
zodat het toegerust is om aandachtig te horen.
5God, de HEER, heeft mijn oren geopend
en ik heb geen verzet geboden,
ik ben niet teruggedeinsd.
6
27:30
Marc. 14:65
Ik heb mijn rug blootgesteld aan mijn folteraars,
wie mij de baard uittrokken, bood ik mijn wangen aan.
Ik heb mijn gezicht niet verborgen
toen ze mij beschimpten en bespuwden.
7
God, de HEER, zal mij helpen,
daarom word ik niet gekwetst
en is mijn gezicht zo onbewogen als een rots,
want ik weet dat ik niet beschaamd zal staan.
8Hij die mij recht verschaft is nabij.
Wie durft tegen mij een geding aan te spannen?
Laten we samen voor het gerecht verschijnen.
Wie is mijn tegenstander in deze zaak?
Laat hij mij tegemoet treden.
9
Jes. 51:8
Rom. 8:33-34
God, de HEER, zal mij helpen –
wie zal mij dan veroordelen?
Mijn belagers vallen uiteen als een kledingstuk,
als een gewaad dat ten prooi is aan de motten.
10
Wie van jullie heeft ontzag voor de HEER?
Wie luistert naar de stem van zijn dienaar?
Hij die door de duisternis gaat
en geen licht meer ziet,
en die dan vertrouwt op de naam van de HEER
en vertrouwen stelt in zijn God.
11
Maar jullie allen ontsteken vuur
en wapenen je met brandpijlen.
Ga door de gloed van dat vuur,
brand je aan je eigen pijlen!
Ik ben het die jullie dit laat overkomen,
in vreselijke pijn zul je bezwijken.
511Luister naar mij,
jullie die gerechtigheid najagen,
jullie die de HEER zoeken.
Kijk naar de rots waaruit je gehouwen bent,
naar de diepe groeve waar je gedolven bent.
2
Kijk naar Abraham, jullie vader,
naar Sara, die jullie heeft gebaard;
toen ik hem riep was hij alleen,
maar ik heb hem gezegend en talrijk gemaakt.
3
Ezech. 36:35
De HEER troost Sion,
hij biedt troost aan haar ruïnes.
Hij maakt haar woestenij aan Eden gelijk,
haar wildernis wordt als de tuin van de HEER.
Het zal een oord zijn van vreugde en gejuich,
waar muziek en lofzang klinken.
4-5Mijn volk, luister aandachtig naar mij,
mijn natie, leen mij je oor.
De wet vindt zijn oorsprong in mij,
en mijn recht zal een licht zijn voor alle volken.
In een oogwenk breng ik de zege nabij,
de hulp die ik bied is al onderweg;
ik zal krachtig rechtspreken over de volken.
De eilanden hebben hun hoop op mij gevestigd,
ze zien uit naar mijn krachtig optreden.
6
Mat. 24:35
Kijk omhoog naar de hemel,
kijk naar de aarde beneden:
al vervliegt de hemel als rook,
al valt de aarde uiteen als een oud gewaad
en sterven haar bewoners als muggen,
de redding die ik breng, zal voor altijd blijven
en mijn recht zal geen einde hebben.
7Luister naar mij,
jullie die mijn gerechtigheid kennen,
volk dat mijn wet in het hart draagt.
Wees niet bang voor de hoon van mensen,
stoor je niet aan hun spot.
8
Jes. 50:9
Want ze vergaan zoals een gewaad door motten,
zoals wol door mottenlarven.
Maar mijn gerechtigheid zal voor altijd blijven,
de redding die ik breng, duurt van geslacht op geslacht.
9Ontwaak, ontwaak, arm van de HEER,
en bekleed u met kracht!
Ontwaak als in de dagen van weleer,
als in lang vervlogen tijden.
Was u het niet die Rahab vermorzelde,
die het monster doorboorde?
10
Jes. 63:13
Was u het niet die de zee drooglegde,
het water in de diepte,
die een weg baande op de bodem van de zee
waarover het verloste volk kon gaan?
11
Wie door de HEER zijn bevrijd, keren terug.
Jubelend komen zij naar Sion,
gekroond met eeuwige vreugde.
Gejuich en vreugde trekken de stad binnen,
gejammer en verdriet vluchten eruit weg.
12
Ik, ik ben het die jullie troost.
Hoe kun je dan bang zijn voor een sterveling,
voor een mensenkind dat vergaat als gras?
13Hoe kun je de HEER vergeten,
die je gemaakt heeft,
die de hemel heeft uitgespannen
en de aarde gegrondvest?
Hoe kun je je zo laten beheersen door angst
voor de toorn van je belagers,
voor hun pogingen je te vernietigen?
Waar blijven die belagers met hun toorn?
14Weldra wordt de geketende bevrijd;
hij zal niet sterven, niet afdalen in het graf,
het zal hem aan niets ontbreken.
15
Ik, de HEER, jullie God,
die de zee opzweep, zodat de golven bruisen,
wiens naam is HEER van de hemelse machten,
16
ik leg je mijn woorden in de mond
en bescherm je met de schaduw van mijn hand,
ik die de hemel geplant heb
en de aarde gegrondvest,
die tegen Sion zeg: ‘Mijn volk ben jij.’
17Word wakker, word wakker,
Jeruzalem, sta op!
De HEER heeft je laten drinken
uit de beker van zijn toorn;
je hebt uit die kelk gedronken,
de beker die je zo heeft bedwelmd
tot de bodem leeggedronken.
18Er is niemand die je leidt,
geen van de kinderen die je hebt gebaard;
niemand die je bij de hand neemt,
geen van de kinderen die je hebt grootgebracht.
19
Nah. 3:7
Dubbel ongeluk heeft je getroffen:
verwoesting en rampspoed – wie zal je beklagen?
honger en geweld – wie zal je troosten?51:19 wie zal je troosten? – Volgens een Qumran-handschrift en de oudste vertalingen. MT: ‘door wie zal ik je laten troosten?’
20Je kinderen zijn bezweken;
als een antilope gevangen in een net,
zo liggen ze op elke straathoek,
overweldigd door de toorn van de HEER,
verlamd door de dreiging van je God.
21Daarom, luister hiernaar, ongelukkige,
jij die beschonken bent, maar niet door de wijn.
22Dit zegt je God, de HEER,
de God die het opneemt voor zijn volk:
Ik neem de bedwelmende beker uit je hand,
de kelk, de beker van mijn toorn,
je hoeft er niet meer uit te drinken.
23Ik geef hem aan hen die jou kwelden,
die je het bevel gaven:
‘Ga liggen, dan lopen we over je heen!’
En je maakte je rug als de grond,
een weg waarover men kon gaan.