1Israël was een weelderige wijnstok,
die volop vruchten voortbracht.
Maar hoe meer vrucht de wijnstok droeg,
hoe meer er op de altaren kwam;
en hoe rijker het land,
hoe rijker versierd de gewijde stenen.
2Zo bedrieglijk is dat volk! Nu zal het ervoor boeten:
de HEER breekt hun altaren af,
hun gewijde stenen verbrijzelt hij.
3Dan zullen ze zeggen: ‘Wij missen een koning!’
Maar wat zou een koning nog voor ons kunnen doen:
wij hadden toch nooit ontzag voor de HEER?
4Koningen, ze spreken holle woorden,
zweren valse eden, sluiten slechte verdragen.
De rechtspraak woekert als onkruid,
als een gifplant in de voren van een akker.
5Het volk van Samaria verkeert in zorg,
is in de rouw om dat stierkalf in Betel,
en zijn priesters schreeuwen het uit
omdat zijn glorie vervliegt:
6het kalf wordt naar Assyrië gesleept
als geschenk voor koning Kemphaan.
Wat een schande is dat voor Efraïm,
wat een misrekening van Israël!
7Nu al wordt afgerekend met Samaria en zijn koning;
ze zijn als wrakhout op de golven.
8De offerhoogten worden verwoest,
die plaatsen van verderf, tekens van Israëls zonde;
dorens en distels zullen hun altaren overwoekeren.
Dan roepen ze de bergen toe: ‘Bedek ons!’
en de heuvels: ‘Val op ons neer!’
9Al in Gibea gaf jij je over aan zonden, Israël,
en sindsdien heb je daarin volhard.
Zou je dan nu in Gibea worden ontzien,
gespaard waar misdadigers worden gestraft?
10Ik heb besloten hen te straffen:
vreemde volken zullen tegen hen samenspannen
om hen vast te binden en hun bronnen leeg te drinken.
11Efraïm was een afgerichte jonge koe, die gewillig dorste.
Toen ik haar fraaie hals zag, dacht ik:
Ik ga Efraïm inspannen, ik laat Juda ploegen, Jakob eggen.
12Zaai rechtvaardig! Oogst met liefde! Ontgin nieuw land!
Het is tijd om de HEER te smeken,
dat hij nadert met de regen van zijn goedheid.
13Maar jullie ploegden wetteloosheid
en oogstten onrechtvaardigheid;
jullie moesten de vrucht van leugens eten
omdat jullie op je eigen inspanning vertrouwden,
op de kracht van je vele soldaten.
14Daarom zal het krijgsgeweld tegen jullie losbreken,
al je vestingen zullen worden verwoest
zoals destijds Bet-Arbel werd verwoest door Salman:
moeders werden doodgeslagen, samen met hun kinderen.
15Dat heeft Betel jullie aangedaan
om jullie eigen diepe verdorvenheid.
Bij het aanbreken van de morgen
komt Israëls koning voorgoed ten val.