Nieuwe Bijbelvertaling (NBV)
31

311Dan zal ik voor elke stam van Israël een God zijn,

dan is Israël mijn volk – spreekt de HEER.

2

31:2
Hos. 2:16-17
Dit zegt de HEER:

In de woestijn kreeg ik Israël lief,

het volk dat aan vernietiging ontkomen was.

Ik ging hun voor en gaf hun vrede.

3

31:3
Hos. 11:1-9
Van ver ben ik naar je toe gekomen,31:3 ben ik naar je toe gekomen – Voorgestelde lezing. MT: ‘is de HEER naar mij toe gekomen’. vrouwe Israël.

Ik heb je altijd liefgehad,

mijn liefde zal je altijd vergezellen.

4Ik breng je weer tot bloei.

Je zult weer dansen in de rei

en de tamboerijnen laten klinken.

5

31:5
Jes. 65:21-22
Amos 9:14
In Samaria’s bergen zul je wijngaarden planten,

en mogen eten van de eerste vruchten.

6De dag breekt aan

dat in Efraïm de wachters op de bergen roepen:

“Kom, laten we op weg gaan naar de Sion,

naar de HEER, onze God!”

7Dit zegt de HEER:

Juich van vreugde over Jakob,

jubel aan het hoofd van alle volken,

roep het uit, zing een lofzang:

“De HEER heeft zijn volk gered,31:7 De HEER heeft zijn volk gered – Volgens sommige oude vertalingen. MT: ‘HEER, red uw volk’.

en wat er van Israël nog overbleef bevrijd.”

8Ik laat hen uit het noorden terugkeren

en breng hen samen van de einden der aarde.

Ook blinden en lammen komen mee,

ook zwangere vrouwen, en vrouwen in barensnood.

In dichte drommen keren ze terug.

9

31:9
Ex. 4:22
Deut. 32:6
Jes. 40:3
63:16
Jer. 3:19
2 Kor. 6:18
Zij komen terug in tranen,

ze heffen smeekbeden aan,

en ik zal hen leiden.

Ik breng hen naar stromende beken

en voer hen over geëffende wegen;

daar kunnen zij niet struikelen.

Want ik ben voor Israël een vader,

en Efraïm is mijn eerstgeboren zoon.

10

31:10
Jer. 23:3
Volken, luister naar de woorden van de HEER,

vertel het verder op de verste eilanden:

Hij die Israël verstrooid heeft,

zal het samenbrengen en het hoeden,

zoals een herder zijn kudde.

11Want de HEER verlost het volk van Jakob,

hij bevrijdt hen uit de hand die sterker was dan zij.

12Zij komen juichend naar de Sion,

stralend van vreugde om de gaven van de HEER:

koren, wijn, olijfolie,

en geiten, schapen, koeien.

Zij gedijen als een waterrijke hof,

nooit meer zal het hun aan iets ontbreken.

13

31:13
Ps. 30:12
Meisjes dansen vrolijk in de rei,

jongens en grijsaards dansen mee.

Hun rouw verander ik in vreugde, ik troost hen,

hun verdriet vergeten zij.

14De priesters schenk ik overvloedig offervlees.

Ik overstelp mijn volk met al het goede

– spreekt de HEER.

15

31:15
Mat. 2:18
Dit zegt de HEER:

In Rama hoort men klagen, bitter treuren.

Rachel beweent haar zonen,

zij wil niet worden getroost.

Haar kinderen zijn er niet meer.

16Maar dit zegt de HEER:

Huil niet langer, droog je tranen.

Je zorg voor hen wordt nu beloond

– spreekt de HEER.

Ze keren terug uit het land van de vijand.

17Je hebt een hoopvolle toekomst,

je kinderen keren naar hun eigen land terug

– spreekt de HEER.

18

31:18
Hos. 4:16
Ik heb wel gehoord hoe Efraïm treurt:

“U hebt mij geslagen als een jonge os

die nog niet is afgericht.

Breng mij bij u terug, laat mij terugkeren,

want u, HEER, bent mijn God.

19Ik ben tot inkeer gekomen,

ik sla mijzelf nu ik mijn hart doorzie.

Ik ben vol berouw, ik schaam mij diep,

ga gebukt onder de zonden van mijn jeugd.”

20

31:20
Jes. 49:14-16
Hos. 11:8-9
Is Efraïm niet mijn geliefde zoon,

is hij niet mijn oogappel?

Telkens als ik over hem spreek

rijst zijn beeld in mij op,

dan raak ik diep bewogen.

Ik móet mij over hem ontfermen

– spreekt de HEER.

21Zet mijlpalen neer,

plaats bakens,

richt je aandacht op de weg die je volgt.

Keer terug, vrouwe Israël,

keer terug naar je steden.

22Hoe lang nog blijf je talmen,

hoe lang nog blijf je eigenzinnig, vrouwe Israël?

De HEER zal iets nieuws op aarde scheppen:

een vrouw maakt een man het hof.

23

31:23
Jes. 11:9
Dit zegt de HEER van de hemelse machten, de God van Israël: Ik zal hun lot ten goede keren, en dan zal in de steden van Juda, in het hele land, opnieuw te horen zijn: “Moge de HEER je zegenen, Jeruzalem, woonplaats van gerechtigheid, heilige berg!” 24Stedelingen, boeren en herders zullen weer in Juda wonen. 25
31:25
Ps. 23:2-3
Wie dorstig zijn, zal ik verkwikken; wie uitgeput zijn, geef ik kracht.’

26Hierop ontwaakte ik en sloeg mijn ogen op. De slaap had mij goedgedaan.

27

31:27
Jes. 49:19-20
Zach. 2:8
‘De dag zal komen – spreekt de HEER – dat ik Israël en Juda zal inzaaien met mensen en met dieren. 28
31:28
Jer. 1:10
Zoals ik niet aarzelde om hen uit te rukken en te verwoesten, af te breken, kwaad te doen en te vernietigen, zo zal ik niet aarzelen om hen te planten en op te bouwen – spreekt de HEER. 29
31:29
Ezech. 18:2
Dan zal men niet meer zeggen: “Als de ouders onrijpe druiven eten, krijgen de kinderen stroeve tanden,” 30maar zal wie zondigt om zijn eigen zonden sterven. Wanneer iemand onrijpe druiven eet, zullen zijn eigen tanden stroef worden.

31

31:31-34
Hebr. 8:8-12
De dag zal komen – spreekt de HEER – dat ik met het volk van Israël en het volk van Juda een nieuw verbond sluit, 32een ander verbond dan ik met hun voorouders sloot toen ik hen bij de hand nam om hen uit Egypte weg te leiden. Zij hebben dat verbond verbroken, hoewel ze mij toebehoorden – spreekt de HEER. 33
31:33
Jer. 24:7
32:39-40
Ezech. 37:27
2 Kor. 3:3
Hebr. 10:16
Maar dit is het verbond dat ik in de toekomst met Israël zal sluiten – spreekt de HEER: Ik zal mijn wet in hun binnenste leggen en hem in hun hart schrijven. Dan zal ik hun God zijn en zij mijn volk. 34
31:34
Rom. 11:27
Hebr. 10:17
Men zal elkaar niet meer hoeven te onderwijzen met de woorden: “Leer de HEER kennen,” want iedereen, van groot tot klein, kent mij dan al – spreekt de HEER. Ik zal hun zonden vergeven en nooit meer denken aan wat ze hebben misdaan.

35

31:35
Gen. 1:14
Ps. 136:7-9
Jes. 51:15
Dit zegt de HEER,

die de zon heeft gemaakt als het licht voor de dag,

de maan en sterren als de lichten voor de nacht,

die de zee opzweept, zodat de golven bruisen,

wiens naam is HEER van de hemelse machten:

36

31:36
Ps. 89:34-38
Pas als deze orde ophoudt te bestaan

– spreekt de HEER –

bestaat ook Israël niet meer,

is het niet meer voor altijd mijn volk.

37Dit zegt de HEER:

Zoals de hoogte van de hemel niet gemeten wordt,

de diepte van het fundament der aarde niet gepeild,

zo verwerp ik niet het nageslacht van Israël

om alles wat het heeft misdaan

– spreekt de HEER.

38De dag zal komen – spreekt de HEER – dat Jeruzalem wordt herbouwd en aan mij wordt gewijd. Dan loopt de muur weer vanaf de Chananeltoren tot aan de Hoekpoort, 39en vanaf dat punt zal hij worden verlengd naar de Gareb, en dan een bocht naar Goa maken. 40

31:40
Zach. 14:11
Hij zal om de vallei lopen waar de doden worden begraven en de as wordt uitgestrooid, en verder om alle akkers tot aan het Kidrondal. Van daar loopt hij naar de hoek van de Paardenpoort in het oosten. Heel dit gebied zal aan de HEER zijn gewijd, en Jeruzalem zal nooit meer worden afgebroken en verwoest.’

Herziene Statenvertaling (HSV)
31

De terugkeer van Israël

311In die tijd, spreekt de HEERE, zal Ik al de geslachten van Israël tot een God zijn, en zíj zullen Mij tot een volk zijn.

2Zo zegt de HEERE:

Het volk dat aan het zwaard ontkomen was,

heeft genade gevonden in de woestijn,

toen Ik op weg ging om hem, Israël, tot rust te brengen.

3Van verre tijden af is de HEERE aan mij verschenen:

Met eeuwige liefde heb Ik u liefgehad,

daarom heb Ik u getrokken met goedertierenheid.

4Ik zal u weer bouwen en u zult gebouwd worden,

maagd Israël.

Opnieuw zult u zich tooien met uw tamboerijnen,

opnieuw zult u uittrekken in een reidans

31:4
Jer. 30:19
van vrolijke mensen.

5Opnieuw zult u

31:5
Jes. 65:21
wijngaarden planten

op de bergen van Samaria:

de planters zullen planten en de vruchten genieten.

6Want er zal een dag zijn dat de wachters zullen roepen

op het bergland van Efraïm:

31:6
Jes. 2:2,3
Micha 4:2
Sta op, laten wij opgaan naar Sion,

naar de HEERE, onze God!

7Want zo zegt de HEERE:

Zing vrolijk over Jakob, met blijdschap!

Juich om het hoofd van de heidenvolken!

Laat het horen, prijs Hem en zeg:

Verlos Uw volk, HEERE,

het overblijfsel van Israël.

8Zie, Ik doe hen komen

uit het land van het

31:8
Jer. 3:18
noorden,

Ik zal hen bijeenbrengen van de uithoeken van de aarde;

onder hen zijn blinden en verlamden,

zwangeren en barenden met elkaar:

met een grote menigte zullen zij hierheen terugkomen.

9Onder geween zullen zij komen,

onder smeekbeden zal Ik hen leiden.

Ik zal hen doen gaan naar waterbeken,

op een rechte weg, waarop zij niet zullen struikelen,

want Ik ben Israël tot een Vader,

en Efraïm – Mijn

31:9
Ex. 4:22
eerstgeborene is hij.

10Hoor het woord van de HEERE, heidenvolken,

verkondig het in de kustlanden van ver weg,

en zeg:

Hij Die Israël verstrooid heeft, zal het weer bijeenbrengen

en het hoeden, zoals een herder zijn kudde hoedt.

11Want de HEERE heeft Jakob vrijgekocht,

en hem verlost uit de hand van hem

31:11
Jes. 40:10
49:24,25
die sterker was dan hij.

12Zij zullen komen en juichen op de hoogte van Sion,

zij zullen toestromen naar het goede van de HEERE:

naar het koren, naar de nieuwe wijn en naar de olie,

naar de lammeren en runderen.

Hun ziel zal zijn als een

31:12
Jes. 61:11
bevloeide hof,

zij zullen voortaan niet meer treurig zijn.

13Dan zullen jonge vrouwen zich verblijden in een reidans,

ook de jongemannen en de ouderen met elkaar.

Ik zal hun rouw veranderen in vreugde,

Ik zal hen troosten, Ik zal hen blij maken na hun verdriet.

14Ik zal de ziel van de priesters verzadigen met overvloed,31:14 overvloed - Letterlijk: vet.

Mijn volk zal met het goede van Mij verzadigd worden,

spreekt de HEERE.

15Zo zegt de HEERE:

31:15
Matt. 2:17,18
Er is een stem gehoord in Rama, een rouwklacht,

een zeer bitter geween:

Rachel weent over haar kinderen.

Zij weigert zich te laten troosten

over haar kinderen,

want zij zijn er niet meer.

16Zo zegt de HEERE:

Bedwing uw stem van geween,

en uw ogen van tranen,

want er is loon voor uw werk,

spreekt de HEERE.

Zij zullen uit het land van de vijand terugkomen,

17en er is hoop voor uw nakomelingen, spreekt de HEERE,

uw kinderen zullen terugkomen naar hun gebied.

18Ik heb zeker gehoord

dat Efraïm zichzelf beklaagt:

U hebt mij gestraft, ik ben gestraft

als een ongetemd kalf.

31:18
Klaagl. 5:21
Bekeer mij, dan zal ik bekeerd zijn,

want U bent de HEERE, mijn God.

19Want

31:19
Deut. 30:2
nadat ik bekeerd was,

heb ik berouw gekregen.

Nadat ik met mijzelf bekend ben gemaakt,

heb ik mij op de heup geslagen.

Ik ben beschaamd, ja, ook te schande geworden,

omdat ik de smaad van mijn jeugd meedraag.

20Is Efraïm voor Mij niet een dierbare zoon,

is hij voor Mij niet een lievelingskind?

Want zo dikwijls als Ik tot hem spreek,

denk Ik nog voortdurend aan hem.

Daarom is Mijn binnenste bewogen over hem,

Ik zal Mij zeker over hem ontfermen,

spreekt de HEERE.

21Richt u merktekens op,

zet u wegwijzers neer.

Richt uw hart op de gebaande weg,

de weg die u bent gegaan.

Keer terug, maagd Israël,

keer terug naar deze steden van u.

22Hoelang blijft u draaien,

afvallige dochter?

Voorzeker, de HEERE heeft iets nieuws geschapen op de aarde:

een vrouw zal een man omvatten.

23Zo zegt de HEERE van de legermachten, de God van Israël: Zij zullen in het land Juda en in zijn steden weer dit woord zeggen, wanneer Ik een omkeer zal brengen in hun gevangenschap: Moge de HEERE u zegenen,

31:23
Jer. 50:7
woonplaats van gerechtigheid, heilige berg.

24Daarin zullen Juda en al zijn steden met elkaar wonen, akkerbouwers en wie met de kudde rondtrekken.

25Want Ik heb de vermoeide ziel te drinken gegeven en elke treurig geworden ziel heb Ik met voedsel vervuld.

26Hierop ontwaakte ik en ik keek. Mijn slaap was mij aangenaam geweest.

Belofte van een nieuw verbond

27Zie, er komen dagen, spreekt de HEERE, dat Ik het huis van Israël en het huis van Juda bezaaien zal met zaad van mensen en zaad van dieren.

28Dan zal het gebeuren, dat Ik ten aanzien van hen zal waken om te bouwen en te planten, zoals Ik ten aanzien van hen gewaakt heb om weg te rukken en af te breken, om omver te halen en te vernielen, en hun kwaad aan te doen, spreekt de HEERE.

29In die dagen zullen zij niet meer zeggen:

31:29
Ezech. 18:2
De vaders hebben onrijpe druiven gegeten,

en de tanden van de kinderen zijn stomp geworden.

30Maar ieder zal om zijn eigen ongerechtigheid sterven. Ieder mens die onrijpe druiven eet – zijn tanden zullen stomp worden.

31Zie, er komen

31:31
Hebr. 8:8
dagen, spreekt de HEERE, dat Ik met het huis van Israël en met het huis van Juda een nieuw verbond zal sluiten,

32niet zoals het verbond dat Ik met hun vaderen gesloten heb op de dag dat Ik hun hand vastgreep om hen uit het land Egypte te leiden – Mijn verbond, dat zij verbroken hebben, hoewel Ík hen getrouwd had, spreekt de HEERE.

33Voorzeker, dit is het verbond dat Ik na die dagen met het huis van Israël sluiten zal, spreekt de HEERE: Ik zal Mijn wet in hun binnenste geven en zal die in hun hart schrijven. Ik zal hun

31:33
Vers
1
Jer. 24:7
30:22
tot een God zijn en zíj zullen Mij tot een volk zijn.

34Dan zullen zij niet meer eenieder zijn naaste en eenieder zijn broeder onderwijzen door te zeggen: Ken de HEERE, want zij

31:34
Jes. 54:13
Joh. 6:45
zullen Mij allen kennen, vanaf hun kleinste tot hun grootste toe, spreekt de HEERE.
31:34
Jer. 33:8
Micha 7:18
Hand. 10:43
Want Ik zal hun ongerechtigheid vergeven en aan hun zonde niet meer denken.

35Zo zegt de HEERE,

Die de

31:35
Gen. 1:16
zon tot een licht geeft overdag

en de vaste orde van maan en sterren

tot een licht in de nacht,

Die de

31:35
Jes. 51:15
zee opzweept, zodat haar golven bruisen,

HEERE van de legermachten is Zijn Naam.

36Als deze verordeningen ooit zouden wijken

van voor Mijn aangezicht, spreekt de HEERE,

dan zou ook het nageslacht van Israël ophouden

een volk voor Mijn aangezicht te zijn, alle dagen!

37Zo zegt de HEERE:

Als de hemel hierboven ooit opgemeten zou kunnen worden

en de fundamenten van de aarde beneden onderzocht zouden kunnen worden,

dan zou ook Ik heel het nageslacht van Israël verwerpen,

om alles wat zij gedaan hebben, spreekt de HEERE.

38Zie, er komen dagen, spreekt de HEERE, dat de stad herbouwd zal worden voor de HEERE, van de Hananeëltoren tot aan de Hoekpoort,

39en dat het meetlint nog verder zal lopen, rechtdoor, tot aan de heuvel Gareb en zal afbuigen naar Goa.

40Heel het dal met de dode lichamen en de as en al de velden tot aan de beek Kidron, tot aan de hoek van de Paardenpoort naar het oosten toe, zal een heiligheid voor de HEERE zijn. Voor eeuwig zal er niets meer worden weggerukt of afgebroken.