De toekomst van Gods volk
De Heer zal heersen over alle volken
1-3Hier volgt een boodschap over de toekomst.
De woorden van de Heer klinken overal! Hij spreekt in het land Chadrach, en ook in de stad Damascus. Hij spreekt in Hamat, het land naast Chadrach, en hij spreekt ook in de steden Tyrus en Sidon. Alle mensen zullen hem vereren, samen met het volk van Israël.
De mensen in Tyrus zijn slim en rijk. Ze hebben sterke muren om hun stad gebouwd, en ze hebben heel veel goud en zilver. 4Maar de Heer zal Tyrus arm maken. Al het goud en zilver verdwijnt in zee, en de stad zelf zal afbranden.
5De Filistijnen zullen schrikken als ze dat horen. De mensen in de stad Askelon worden bang. De mensen in Gaza beven van angst, en de inwoners van Ekron hebben geen hoop meer. De koning van Gaza verdwijnt uit de stad. Uit Askelon vlucht iedereen weg. 6En in Asdod wonen alleen nog maar vreemdelingen.
De Heer zal de trotse Filistijnen straffen. 7Hij zal ervoor zorgen dat ze geen vlees meer kunnen eten waar nog bloed in zit. En ook geen vlees dat geofferd is aan hun goden. Want dat voedsel is onrein.
De Filistijnen die in leven blijven, zullen de God van Israël gaan dienen. Ze zullen bij zijn volk horen, en samen met hen in Juda wonen. Ook de mensen uit Ekron zullen bij Israël horen, net als vroeger de Jebusieten.
8De Heer zal zelf zijn volk beschermen. Er komen geen vreemde legers meer in het land, en het volk wordt niet meer onderdrukt. De Heer zal daar zelf voor zorgen.
Er komt een nieuwe koning
9Dit zegt de Heer: ‘Op de berg Sion moet iedereen juichen! In Jeruzalem moet iedereen vrolijk zijn! Want jullie koning komt eraan. Hij is rechtvaardig, en hij overwint zijn vijanden. Hij is vriendelijk. En hij rijdt op een ezel, op een jonge ezel.
10Dan komt er een einde aan alle oorlog. Alle wapens worden vernietigd. En er zullen geen strijdwagens en geen paarden meer zijn in Israël en Jeruzalem.
Jullie koning zal zorgen dat er vrede komt tussen de volken. Hij zal heersen over de hele aarde: van het oosten tot het westen, van het noorden tot het zuiden.’
De Heer maakt zijn volk weer gelukkig
11Dit zegt de Heer tegen de inwoners van Jeruzalem: ‘Jullie zijn mijn volk, en ik ben jullie God. Ik haal alle mensen terug die nog gevangen zitten in Babylonië. 12Ze krijgen waar ze naar verlangen: ze mogen terugkeren naar Jeruzalem. Daar zullen ze veilig zijn. Ze hebben het heel moeilijk gehad, maar nu zal ik zorgen dat ze weer gelukkig worden.
13Ik zal jullie gebruiken als wapens in het gevecht. De mensen uit Juda en Israël zijn mijn pijl en boog, de mensen uit Jeruzalem zijn mijn zwaard. Met jullie zal ik de Grieken verslaan.’
De Heer zal zijn volk beschermen
14God, de Heer, zal boven zijn volk verschijnen in de lucht. Hij zal de vijand aanvallen. Dan flitst de bliksem, dan klinkt de donder, en dan waait er een storm uit het zuiden. 15Zo zal de machtige Heer zijn volk beschermen.
De Israëlieten zullen de wapens van hun vijanden vernietigen. Ze zullen niets van hun vijanden overlaten. Ze zullen hun bloed drinken tot ze er dronken van zijn. Ze zullen drinken tot ze niet meer kunnen, tot het bloed over hen heen stroomt.
16De Heer, hun God, zal hen redden, zoals een herder zijn schapen redt. Het land zal schitterend zijn als zij er weer wonen. 17Alles is er prachtig, alles is er mooi. Er zal genoeg graan en wijn zijn. Dat maakt de jonge mensen weer sterk.