Eerlijke mensen zullen rustig sterven
1Het gaat niet goed met het volk van Israël. Mensen die eerlijk leven, gaan dood. En niemand vindt dat erg. Mensen die trouw zijn aan God, sterven doordat er veel onrecht is. Maar er is niemand die dat ziet.
2En toch zullen de mensen die goed leven, rustig sterven. Zij zullen vrede vinden na hun dood.
De mensen doen graag slechte dingen
3De Heer zegt tegen zijn volk: ‘Kom dichterbij, jullie! Jullie zijn nog slechter dan waarzeggers en hoeren.
4Jullie spotten met mij! Jullie zijn brutaal tegen mij, jullie steken je tong naar mij uit! Jullie zijn net zo slecht als je voorouders, jullie liegen en bedriegen. 5Jullie hebben overal seks met elkaar, op al jullie heilige plaatsen en onder elke groene boom. Jullie offeren je eigen kinderen, in het dal van de rivier en tussen de rotsen.
6Ik moet jullie dus wel straffen! Straks komen jullie daar zelf te liggen, tussen de gladde stenen in de rivier. Want daar hebben jullie offers gebracht aan afgoden. Ja, het zal slecht met jullie aflopen.’
Het volk van Israël lijkt op een hoer
7-8De Heer zegt: ‘Israël, je lijkt op een hoer die haar bed neergezet heeft op de berg Sion. Je hebt mij in de steek gelaten. Boven op de berg heb je offers gebracht aan afgoden. Achter de deuren van je tempel heb je afschuwelijke beeldjes neergezet.
Je lijkt op een hoer die naakt op haar bed ligt. Zo’n hoer die veel klanten ontvangt en een prijs met hen afspreekt. Je lijkt op een hoer die geniet van al haar mannen en die hun naakte lichamen bewondert.
9Israël, je vereerde de afgod Baäl alsof het één van je mannen was. Je verwende hem met parfum en geurige olie. Je stuurde boodschappers naar verre gebieden, om nog meer afgoden te zoeken. Zij kwamen zelfs in het land van de dood. 10Je werd moe van al dat zoeken, maar toch ging je door. Je had steeds plezier, en daarom kon je verdergaan.
11Waarom heb je mij zo vaak bedrogen? Je hebt alleen eerbied voor andere goden, en je bent bang voor hen. Maar aan mij denk je niet. Naar mij luister je niet meer. Misschien heb ik veel te lang gezwegen, en ben je daarom niet meer bang voor mij.
12Israël, ik zal aan de mensen vertellen welke slechte dingen je allemaal gedaan hebt. En dan kunnen al die goden die je verzameld hebt, jou niet helpen. 13Hoe hard je ook schreeuwt, ze zullen je niet redden. Bij een klein beetje wind worden die goden al weggeblazen.
Maar ik zal niet al je inwoners in de steek laten. De mensen die hulp zoeken bij mij, mogen in dit land blijven wonen. Zij krijgen een plek op mijn heilige berg.’
De Heer blijft niet altijd kwaad
14De Heer zegt: ‘Maak de weg vrij, maak de weg vrij voor mijn volk! Zorg dat niets mijn volk kan tegenhouden.’ 15Dat zegt de Heer, die groot is en machtig. De Heer die voor eeuwig regeert, en die heilig is. Hij zegt: ‘Ik zal wonen op een hoge en heilige plaats, samen met mensen die arm zijn en onderdrukt worden. Ik zal ze moed geven, zodat ze gelukkig worden.
16Ik blijf niet altijd kwaad op de Israëlieten, mijn woede gaat weer voorbij. Want ik wil niet dat ze door mijn woede sterven. Ik heb hun zelf het leven gegeven.
17Ik was kwaad omdat mijn volk alleen aan zichzelf dacht. Daarom heb ik de mensen gestraft, en daarom liet ik me niet meer zien. Maar zij hielden niet op, ze gingen maar door met hun slechte gedrag.’
De Heer zal de mensen troosten
18-19De Heer zegt: ‘Ik heb gezien wat de mensen allemaal verkeerd deden. Maar toch zal ik hen helpen. Ik zal mijn volk leiden. Ik zal de mensen troosten, want dat heb ik beloofd.
Mensen die verdriet hebben, zal ik troosten met deze woorden: Vrede zal er zijn, vrede voor iedereen, voor mensen ver weg en dichtbij. Ik zal alle mensen helpen.
20-21Maar mensen die slecht zijn, zal ik niet helpen. Voor hen zal er geen vrede zijn. Want zij zorgen steeds opnieuw voor ellende. Ze zijn altijd onrustig, net als de zee. Ze lijken op golven die vuil en modder achterlaten op het strand.’