Het volk zal weer in Israël wonen
1-2Er komt een tijd dat de Heer weer medelijden krijgt met het volk van Israël. Dan zal hij weer voor hen kiezen. Nu wonen er andere volken in Israël. Maar zij zullen de Israëlieten weer terughalen. En dan zullen ze allemaal samen in Israël wonen.
En daarna zullen de Israëlieten heersen over die andere volken, en ze als slaven laten werken. Eerst zullen de Israëlieten onderdrukt worden. Maar daarna worden die andere volken onderdrukt!
De Heer zal voor vrede zorgen
3Als die tijd komt, zal de Heer zorgen dat er vrede is. Dan hoeven de Israëlieten niet meer als slaven te werken. Er komt een eind aan alle ellende die ze meegemaakt hebben.
4-6Dan zullen de Israëlieten de koning van Babylonië uitlachen. Ze zullen zeggen: ‘Het is afgelopen met die onderdrukker, afgelopen met die aanvaller! Het is afgelopen met alle slechte koningen. Altijd hebben ze andere volken aangevallen. Maar nu heeft de Heer een eind gemaakt aan hun macht.’
7Dan is er overal op aarde weer vrede. De mensen zijn vrolijk en ze juichen. 8Alle koningen en heersers juichen. Ze zeggen: ‘De koning van Babylonië is verslagen. Nu zal er niemand meer komen om ons te straffen.’
De koning van Babylonië zal sterven
9Koning van Babylonië, de geesten in het land van de dood maken zich klaar om jou te ontvangen. Ze wachten al op je. Alle geesten die vroeger leider waren van een volk, zullen voor jou opstaan. Ze zullen opstaan van hun troon 10en tegen je zeggen: ‘Welkom! Nu ben jij net zo zwak als wij. Je bent nu ook een geest, net als wij. 11Je komt hier binnen als een trotse koning, maar je hebt hier niets aan je rijkdom. Je hebt hier geen prachtig bed met mooie dekens. Je ligt hier tussen de wormen en de maden.’
De koning is diep gevallen
12Je schitterde als een ster aan de hemel, koning van Babylonië. Als een ster die straalde in de vroege ochtend. Maar je bent heel diep gevallen. Jij hebt zo veel volken overwonnen! Maar nu lig je daar, machteloos.
13Je zei tegen jezelf: ‘Ik word de machtigste koning van de wereld. Ik klim omhoog naar de hemel. Ik zet mijn troon boven de sterren. Ik ga regeren op de toppen van de berg Safon, waar de goden wonen. 14Ik wil tot boven de wolken komen, want dan ben ik net zo machtig als God.’
15Maar je bent helemaal niet omhooggeklommen, je bent helemaal niet machtig geworden! Je bent juist naar beneden gevallen. Je bent nu dood! Je ligt in een diepe, diepe put.
De koning krijgt geen eigen graf
16Dan zien de mensen jou, koning van Babylonië. En ze kijken nog eens goed en zeggen: ‘Is dit nu de man voor wie iedereen bang was, voor wie de hele wereld beefde? 17Is dit de man die van de wereld een woestijn maakte, en die alle steden verwoestte? Is dit de man die gevangenen nooit naar huis liet gaan?’
18Andere koningen krijgen een prachtig graf. Ze worden allemaal met veel eer begraven. 19Maar jij zult ver van je eigen graf liggen. Als een stuk afval, onder een heleboel andere doden. Die zijn allemaal gedood in de oorlog. Ze zijn in een diepe put gegooid en daarna met stenen bedekt. Daar zul jij tussen de andere doden liggen.
20Jij zult niet begraven worden met veel eer, zoals de andere koningen. Want je hebt je land verwoest en je volk vermoord. Je bent zo slecht geweest dat er nooit meer iemand over je zal spreken.
Babylonië zal alle macht verliezen
21Ook je opvolgers zullen gedood worden. Ze zullen gestraft worden voor jouw misdaden. De Babyloniërs zullen nooit meer heersen over de wereld. Ze zullen nooit meer steden bouwen in andere landen.
22-23De machtige Heer zegt: ‘Ik zal Babel straffen, ik zal die stad verwoesten. Ik zal alle inwoners laten verdwijnen, alsof ik ze wegveeg met een bezem. Er zullen alleen nog wilde dieren wonen. Want ik maak van Babel één groot moeras.’
Ook Assyrië zal zijn macht verliezen
24De machtige Heer zegt: ‘Wat ik van plan ben, dat zal zeker gebeuren. Ik heb het volgende besluit genomen: 25Ik maak een eind aan de macht van de Assyriërs. Ze zullen niet langer de baas zijn over mijn land, en ook niet over mijn volk. Want de Israëlieten zullen bevrijd worden. Ik zal de zware last van hun schouders weghalen. Ze zullen niet meer onderdrukt worden.’
Niemand kan Gods besluit tegenhouden
26Dat besluit van de Heer geldt voor de hele aarde. Alle volken op aarde zal hij straffen. 27En als de machtige Heer dat besloten heeft, kan niemand daar iets tegen doen. Als de Heer volken wil straffen, kan niemand hem tegenhouden.
De Filistijnen zijn in gevaar
28In het jaar dat koning Achaz stierf, maakte Jesaja de volgende boodschap bekend.
Het loopt slecht af met de Filistijnen
De Heer zegt: 29‘Juich niet te vroeg, Filistijnen. Jullie onderdrukkers zijn wel dood, maar het gevaar is nog niet weg! Want later zullen jullie nog zwaarder onderdrukt worden.
30Met mijn volk zal het goed gaan. Alle mensen die arm en ongelukkig zijn, zullen genoeg te eten hebben. Zij zullen veilig zijn. Maar met jullie volk zal het slecht gaan. Jullie kinderen zullen doodgaan van de honger. Iedereen zal sterven.
31Huil maar, bewoners van de steden, schreeuw maar! Beef maar van angst, Filistijnen! Want er komt een leger uit het noorden, en er komen steeds meer vijanden bij. Zij zullen alles verwoesten!
32Jullie hebben boodschappers naar Jeruzalem gestuurd. Die boodschappers vroegen om hulp, maar ze kregen alleen dit antwoord: ‘De Heer heeft van de berg Sion een veilige plek gemaakt. Daar beschermt hij de arme mensen van zijn volk.’’