1Volk van Moab, dit zegt de Heer tegen jullie: ‘Jullie steden Ar en Kir zijn in één nacht verwoest. Het is afgelopen met jullie land Moab!
2De inwoners van de stad Dibon gaan naar de tempel en naar de offerplaatsen om te huilen en te klagen. Alle Moabieten huilen om de steden Nebo en Medeba. Iedereen heeft zijn hoofd kaalgeschoren en zijn baard afgeknipt, als teken van rouw. 3Op straat draagt iedereen rouwkleren. Overal huilen de mensen: op de daken van de huizen, op de pleinen van de stad. Iedereen is in tranen. 4De inwoners van Chesbon en Elale schreeuwen om hulp, zelfs in Jahas kun je hen horen huilen. Ook de soldaten van Moab beven van angst. Ze hebben alle moed verloren.’
Jesaja heeft medelijden met Moab
5Ik heb medelijden met de Moabieten. Ik weet dat ze zullen vluchten! Ze zullen vluchten naar het zuiden, helemaal naar de steden Soar en Eglat-Selisia. Huilend en jammerend gaan ze verder, de weg omhoog naar de steden Luchit en Choronaïm.
6Het land van de Moabieten is leeg en dood, nergens groeit meer iets. Het gras is geel geworden. En zelfs in de rivier de Nimrim staat geen water meer. 7De Moabieten hebben bijna niets meer. Maar de paar dingen die ze nog hebben, nemen ze mee naar de overkant van de Wilgenrivier. Alleen daar is het veilig.
8In heel het land Moab hoor je mensen huilen. Van het zuiden tot het noorden hoor je hen klagen en jammeren. 9Het water in de rivier de Dimon is al rood van het bloed. Maar de Heer zal zorgen dat het nog erger wordt. Hij stuurt leeuwen op de Moabieten af. Die leeuwen zullen hen aanvallen en het hele land verwoesten.