De opvolging van Mozes
Mozes neemt afscheid
1Mozes ging verder met zijn toespraak. Hij zei tegen de Israëlieten: 2‘Ik ben nu 120 jaar oud. Ik kan jullie niet langer leiding geven. Bovendien heeft de Heer tegen mij gezegd dat ik de Jordaan niet mag oversteken.
3De Heer, jullie God, zal zelf voor jullie uit gaan. Hij brengt jullie naar de overkant van de Jordaan. De volken die daar wonen, zal hij doden. Dan kunnen jullie het land in bezit nemen. En Jozua zal jullie leider zijn, zoals de Heer gezegd heeft.
4De Heer zal de volken aan de overkant doden, en hun land verwoesten. Net zoals hij gedaan heeft met Sichon en Og, de koningen van de Amorieten. 5De Heer zal zorgen dat jullie die volken overwinnen. Jullie moeten al je vijanden doden.
6Wees sterk en dapper. Jullie hoeven echt niet bang voor hen te zijn. Want de Heer, jullie God, zal jullie helpen. Hij blijft steeds bij jullie, hij zal jullie niet in de steek laten.’
Mozes spreekt Jozua moed in
7Mozes riep Jozua bij zich. Alle Israëlieten waren erbij. Mozes zei tegen hem: ‘Jozua, wees sterk en dapper. Jij moet het volk naar het land brengen dat de Heer aan onze voorouders beloofd heeft. Onder jouw leiding zullen de Israëlieten het land in bezit nemen.
8De Heer zal zelf met je meegaan. Hij zal je helpen. Hij blijft steeds bij je, hij zal je niet in de steek laten. Je hoeft echt niet bang te zijn.’
Gods regels moeten voorgelezen worden
9Mozes schreef alle regels op die hij de Israëlieten geleerd had. Hij gaf ze aan de leiders van het volk en aan de priesters. De priesters uit de stam Levi hadden de taak om de heilige kist van de Heer te dragen.
10-11Mozes zei tegen hen: ‘Lees Gods regels om de zeven jaar voor, op het Loofhuttenfeest. Want het zevende jaar is een bijzonder jaar. Dan hoeven schulden niet te worden terugbetaald. Alle Israëlieten moeten naar de plaats komen die de Heer zal uitkiezen. Daar moeten ze hem vereren, en daar moeten ze het Loofhuttenfeest vieren.
12Roep dan iedereen bij elkaar, ook de vrouwen en kinderen, en de vreemdelingen die in jullie steden wonen. Alle Israëlieten moeten luisteren naar de wet van de Heer. Dan zullen ze leren om eerbied voor hem te hebben, en zich altijd aan zijn regels te houden. 13Ook de kinderen moeten luisteren, al begrijpen ze niet alles. Dan leren ook zij om eerbied te hebben voor de Heer, hun God.
Zo moet het voortaan altijd gebeuren. Blijf het zo doen, zolang jullie leven in het land aan de overkant van de Jordaan, het land dat jullie in bezit gaan nemen.’
Jozua komt naar de heilige tent
14De Heer zei tegen Mozes: ‘Jij zult niet lang meer leven. Haal Jozua, en kom samen met hem naar de heilige tent. Dan zal ik hem aanstellen als jouw opvolger.’
Toen Mozes en Jozua in de heilige tent stonden, 15kwam de Heer in een wolk naar hen toe. De wolk bleef boven de ingang van de tent hangen.
Het volk zal ontrouw worden
16De Heer zei tegen Mozes: ‘Als jij gestorven bent, zullen de Israëlieten mij ontrouw worden. Ze zullen de goden gaan vereren van het land waar ze naartoe gaan. Ze zullen mij in de steek laten. En ze zullen zich niet houden aan de afspraken die ik met hen gemaakt heb.
17Ik zal woedend worden. Ik zal ze in de steek laten, en ik zal ze niet langer helpen. Dan zal het slecht met hen aflopen. Ze zullen veel ellende en rampen meemaken. En ze zullen zeggen: ‘Deze rampen treffen ons vast omdat onze God ons niet langer beschermt.’
18Inderdaad, dan help ik hen niet meer! Ik zal hen in de steek laten, want ze zullen veel kwaad doen, en ze zullen andere goden gaan vereren.
Mozes moet een lied opschrijven
19-20Ja, zo zal het gaan. Ik breng de Israëlieten naar het land dat ik aan hun voorouders beloofd heb. In dat land is meer dan genoeg te eten. Maar zij zullen andere goden gaan vereren en mij verlaten. Want als ze hun buik vol gegeten hebben, zullen ze mij vergeten. Dan houden ze zich niet meer aan de afspraken die ik met hen gemaakt heb.
Daarom moet jij, Mozes, het lied opschrijven dat ik je nu zal geven. En je moet ervoor zorgen dat de Israëlieten dat lied uit hun hoofd leren. Dan zullen ze mij nooit vergeten, dan moeten ze mij wel gehoorzamen.
21Want ik weet dat ze mij ongehoorzaam zullen zijn. Ze lopen nu al met slechte plannen rond, nog voordat ik ze naar het beloofde land gebracht heb. Ze zullen daar veel ellende en rampen meemaken. Maar door dat lied zullen ze hun afspraken met mij niet vergeten. Ook hun nakomelingen zullen dit lied kennen, en ze zullen begrijpen waarom die rampen gebeuren.’
22Toen schreef Mozes het lied op, en hij leerde het aan de Israëlieten.
Jozua volgt Mozes op
23Jozua, de zoon van Nun, volgde Mozes op. De Heer zei tegen hem: ‘Jozua, wees sterk en dapper. Jij zult de Israëlieten het land binnenbrengen dat ik hun beloofd heb. En ik zal je helpen.’
Mozes schrijft de wet in een boek
24Mozes schreef alle regels van de wet op in een boek. Hij schreef ze allemaal op, hij sloeg niets over. 25Daarna zei hij tegen de priesters uit de stam Levi die de heilige kist moesten dragen: 26‘Leg dit boek naast de heilige kist van de Heer, jullie God. Het moet daar blijven liggen, zodat de Israëlieten hun afspraken met mij nooit vergeten.’
27En tegen het volk zei hij: ‘Ik weet hoe ongehoorzaam jullie zijn. Jullie verzetten je nu al tegen de Heer, terwijl ik nog in leven ben. Hoe zal dat straks gaan als ik dood ben? Dan wordt het nog erger!
28Roep alle leiders van de stammen en alle bestuurders bij elkaar. Dan zal ik jullie het lied laten horen dat ik opgeschreven heb. En ik zal de hemel en de aarde vragen om te onthouden wat ik tegen jullie zeg. 29Want ik weet nu al wat voor slechte dingen jullie na mijn dood zullen doen. Jullie zullen je niet houden aan wat ik jullie geleerd heb. Jullie zullen de Heer kwaad maken door godenbeelden te vereren. En dan zal het slecht met jullie aflopen.’
Het lied van Mozes
30Terwijl alle Israëlieten daar bij elkaar waren, las Mozes hun dit lied voor: