Regels over de rechtspraak
Er moeten drie vluchtsteden komen
1Mozes zei verder: ‘Volk van Israël, jullie komen straks in het land dat de Heer, jullie God, aan jullie zal geven. De volken die daar wonen, zal hij doden. Jullie kunnen dan hun akkers in bezit nemen, en gaan wonen in hun steden en huizen.
2-3Als jullie daar wonen, moeten jullie eerst kijken hoe groot het land is dat de Heer jullie geeft. Dan moeten jullie het land in drie gebieden verdelen.
In ieder gebied moet één vluchtstad komen. In zo’n stad ben je veilig als je iemand per ongeluk gedood hebt. 4Maar je kunt er niet heen vluchten als je iemand uit haat gedood hebt. Je bent er alleen veilig als je het per ongeluk gedaan hebt.
5Stel dat twee mannen op een dag samen hout gaan hakken in het bos. De één zwaait met zijn bijl om een boom om te hakken. Maar het ijzer van de bijl schiet los, en de ander wordt geraakt en sterft. Dan kan de dader naar zo’n stad vluchten om zijn leven te redden.
6Het is belangrijk dat er drie vluchtsteden in het land zijn. Want dan is de afstand naar een vluchtstad niet te groot. Anders kan de dader makkelijk ingehaald worden door familieleden van het slachtoffer. En dan wordt hij uit wraak gedood. Dat zou verkeerd zijn, want de dader heeft zijn slachtoffer nooit gehaat.
7Daarom wil ik dat jullie drie vluchtsteden aanwijzen.
Later komen er meer vluchtsteden
8De Heer, jullie God, zal jullie gebied nog groter maken. Dan krijgen jullie het hele land dat hij plechtig beloofd heeft aan jullie voorouders. 9Maar dat gebeurt alleen als je je precies houdt aan de regels die ik jullie vandaag geef. En als je de Heer, je God, liefhebt en altijd doet wat hij vraagt.
Als jullie gebied groter geworden is, moeten jullie nog drie vluchtsteden aanwijzen. 10Dan zal er in het land niemand meer gedood worden die onschuldig is. Als dat wel gebeurt, dan is het hele volk schuldig.
Moordenaars zijn nergens veilig
11Maar stel dat iemand een ander met opzet doodt, omdat hij hem haat. En stel dat hij dan naar een vluchtstad gaat. 12Dan moeten de leiders van de stad waar hij woonde, hem terughalen. Ze moeten hem naar de familie van het slachtoffer brengen. Die zullen hem dan uit wraak doden.
13Jullie moeten dan geen medelijden met de moordenaar hebben. Want als hij niet gedood wordt, is het hele volk schuldig. En dan loopt het slecht met jullie af.
Verander de grenzen niet
14Jullie krijgen allemaal een eigen stuk grond in het land dat de Heer, jullie God, aan jullie zal geven. Verander de grenzen daarvan niet! Laat de stenen tussen de akkers op hun plek liggen. Je mag ze niet verplaatsen, want ze liggen er al eeuwenlang.
Eén getuige is niet genoeg
15Stel dat iemand een misdaad gepleegd heeft, en één persoon heeft dat gezien. Er is dus maar één getuige. In dat geval mag de dader niet veroordeeld worden. Er moeten minstens twee getuigen zijn. Pas dan kun je naar de rechter gaan.
Een getuige mag niet liegen
16Het kan gebeuren dat een getuige liegt en iemand vals beschuldigt. 17Als dat zo lijkt te zijn, moeten beide partijen naar de tempel van de Heer gaan. Daar moeten ze naar de priesters en rechters gaan die dan dienst hebben.
18De rechters moeten de zaak heel precies onderzoeken. Stel dat de getuige inderdaad gelogen heeft. 19Dan moet hij de straf krijgen die hij de ander had willen geven. Door die getuige te straffen, zorg je ervoor dat het kwaad uit jullie volk verdwijnt. 20Alle Israëlieten moeten weten hoe zo iemand gestraft wordt. Dan zullen ze bang worden, en nooit meer zoiets slechts doen.
21Je mag geen medelijden hebben met die getuige. Misschien wilde hij dat de ander een oog of een tand zou verliezen, of een hand of een voet. Of misschien zelfs zijn leven. Geef hem de straf die hij de ander had willen geven.’