Parels voor de varkens
Dit artikel geeft uitleg over een lastig vers in het evangelie volgens Matteüs. Stap voor stap wordt uitgelegd wat er in dit Bijbelvers bedoeld wordt, en hoe de vertalers zijn gekomen tot een goede en duidelijke weergave in gewone taal.
Het gaat om Matteüs 7:6, op het eerste gezicht een raadselachtig vers. Een letterlijke weergave luidt:
“Geef het heilige niet aan de honden en gooi jullie parels niet voor de zwijnen, opdat zij deze niet met hun poten vertrappen en zich omkeren en jullie verscheuren.”
Dit Bijbelvers volgt direct op de bekende passage over de splinter in het oog van een ander en de balk in je eigen oog. Maar hoe het daarmee samenhangt, is onduidelijk. Hoewel dit vers geleid heeft tot een uitdrukking die nog steeds gebruikt wordt, ‘(Dat is) parels voor de zwijnen gooien’, is het moeilijk te bepalen wat er hier precies wordt bedoeld. De meeste vertalingen kiezen voor een vertaling die sterk lijkt op de letterlijke weergave hierboven. De BGT wil echter een duidelijk tekst bieden die de lezer in staat stelt te begrijpen wat er wordt bedoeld. Daarom kan deze vertaling niet volstaan met het doorgeven van de beelden.
Hoe gaat de BGT in dit soort gevallen te werk? Om tot een weergave te komen die voldoet aan de gestelde criteria van de BGT, moeten er twee stappen worden gezet.
- 1.De betekenis van de brontekst moet zo goed mogelijk worden vastgesteld.
- 2.In lijn met de vastgestelde betekenis, moet de strekking van de tekst geformuleerd worden, en wel op zo’n manier dat de tekst duidelijk is, èn herkenbaar blijft als vertaling van het origineel.
Stap 1. Vaststellen van de betekenis
Het vaststellen van de betekenis van dit vers vereist de nodige studie. Vooral de eerste zin, ‘geef het heilige niet aan de honden’ is niet zomaar duidelijk. De term ‘het heilige’ (to hagion) is een aanduiding van offervlees of ander aan God gewijd voedsel (vergelijk Exod. 29:33, Lev. 2:3, 22:6-7, 10-16, Num. 18:8-19 in de Septuagint). Zulk heilig vlees of ander voedsel mag uiteraard niet aan de honden gegeven worden. Bij honden moeten we hier overigens niet denken aan huisdieren, maar aan rondstruinende half wilde straathonden. Honden golden als uitgesproken onreine dieren. Natuurlijk mogen die niet de resten van offerdieren eten, dat zou verschrikkelijk zijn. In de Bijbelse traditie is het juist het tegendeel van het heilige dat aan honden wordt gegeven: bijvoorbeeld vlees van een dier dat mensen niet mogen eten omdat het door een roofdier is gedood (Exodus 22:30), of de lichamen van mensen die bijzonder ernstig gestraft worden (2 Koningen 9:36). In het boek Josef en Asenet, geschreven in de periode rond het begin van de jaartelling, gooit Asenet, de dochter van een Egyptische priester, het aan de afgoden gewijde voedsel het raam uit om het aan de honden te voeren (Josef en Asenet 10:4). De bestemming ‘voor de honden’ is een verschrikkelijke bestemming, en past alleen bij zaken waar mensen zich ver van moeten houden. Zeker niet bij zaken die voor God zijn bestemd.
De frase ‘geef het heilige niet aan de honden’ is te zien als een instructie: zorg ervoor dat honden ver uit de buurt blijven van de offers en de restanten ervan. Het ‘geven’ is dus niet letterlijk op te vatten; niemand haalde het in zijn hoofd om dat te doen. Met ‘niet geven’ wordt bedoeld ervoor zorgen dat ze het onder geen beding te pakken krijgen. In één van de Qumranteksten komen we het voorschrift tegen dat heel de stad Jeruzalem verboden terrein is voor honden. De tekst is 4QMMT (Enige van de Werken van de Wet) en behoort tot de zogenoemde sektarische teksten. De betreffende passage luidt:
Men mag geen honden in de legerplaats brengen, omdat zij sommige van de botten van het heilig[dom] zouden kunnen eten, [terwijl] het vlees daar (nog) aan is, want Jeruzalem is de heilige legerplaats.
Vertaling uit: Florentino García Martínez, Mladen Popović en Adam van der Woude, De Rollen van de Dode Zee (13e, herziene druk; Ten Have 2013), 114.
Deze tekst zet zich af tegen een richting binnen het Jodendom die in de ogen van de Qumrangroepering de regels van de wet niet voldoende strikt in acht neemt. De geciteerde passage wijst dan op een verschil in opvatting tussen enerzijds het verbod op honden in het tempelcomplex en anderzijds het veel verder strekkende verbod op honden in heel Jeruzalem. In de sfeer van deze discussie is de interpretatie van ‘geef het heilige niet aan de honden’ als voorschrift om honden ver bij de restanten van de heilige offers vandaan te houden, goed te plaatsen. Het gaat hier om regels betreffende reinheid en zuiverheid.
In de latere, rabbijnse traditie komen we een aantal keer de uitspraak tegen dat ‘heilige zaken [offerdieren en voedsel bestemd voor offers] niet mogen worden vrijgekocht om aan de honden gevoerd te worden.’ Het gaat hierbij om een verbod op hergebruik van dieren die voor offers bestemd waren, maar die vanwege een gebrek of om een andere reden toch niet geofferd zijn. Zulke dieren blijven voor God bestemd, en men mag ze niet (ook niet tegen betaling, door ‘vrijkoop’) voor iets anders gebruiken. En natuurlijk mag men ze al helemaal niet aan de honden te eten geven. Dat laatste verwoordt het meest gruwelijke dat ermee gedaan zou kunnen worden. Alle andere, minder gruwelijke herbestemmingen mogen natuurlijk ook niet. Hier staat ‘aan de honden geven’ dus tegelijk ook voor meer: welke andere bestemming dan ook. De focus blijft natuurlijk de regelgeving rond reinheid en zuiverheid.
Nog een stap verder in de metaforische toepassing van dit verbod gaat het geschrift Didachè. Dit is een vroegchristelijke tekst, waarin we het voorschrift tegenkomen dat een buitenstaander, een heiden, beslist niet mag deelnemen aan de gezamenlijke christelijke maaltijd van brood en wijn, in Didachè aangeduid als eucharistia. Om dit verbod te onderstrepen voert de tekst een uitspraak van de Heer Jezus op, ‘geef het heilige niet aan de honden’. In het Grieks staat hier, in Didachè 9:5, hetzelfde als in Matteüs 7:6. Met ‘het heilige’ wordt in Didachè het geheiligde brood en de geheiligde wijn van de christelijke maaltijd bedoeld en de honden staan hier voor de ongelovigen. De christelijke maaltijd met de door Gods zegen geheiligde brood en wijn wordt dus in hetzelfde licht geplaats als de heilige offers van het Oude Testament; en de ontwijding door ‘honden’ krijgt een nieuwe, metaforische betekenis. Hoewel de betekenis metaforisch is, blijft de focus liggen op reinheid en zuiverheid.
In Matteüs 7:6 wordt de betekenis van de uitspraak nog een stuk verder opgerekt. Ook hier gaat het om een metaforische betekenis, maar welke precies? Ook in de volgende zin worden twee extremen met elkaar in verband gebracht: parels voor de zwijnen gooien is een sterke hyperbool. Zwijnen waren dieren die verafschuwd werden door Joden, en parels staan voor het kostbaarste dat er is. Hoewel de uitdrukking spreekt over ‘parels voor de zwijnen gooien’, kunnen we evengoed spreken van ‘varkens’. Want voor zover deze dieren, choiroi in het Grieks, elders genoemd worden in de evangeliën gaat het om varkens, die als kudde gehoed worden. Deze tweede zin, over de varkens, is parallel aan de eerste, en daaruit blijkt dat ook de eerste zin niet als letterlijke instructie moet worden opgevat, maar als uitspraak met een metaforische betekenis. In algemene termen is de strekking: iets dat heilig is en heel waardevol, mag niet ten prooi vallen aan onheilige handen. Oftewel, de leerlingen van Jezus krijgen de instructie dat het meest waardevolle dat hun is toevertrouwd, niet gegeven mag worden aan onwaardige lieden.
Waar staan de honden en de varkens nu precies voor? Beide aanduidingen komen vaker voor, zowel in joodse als in christelijke teksten, als een negatieve stereotypering van bepaalde mensen – heidenen, Romeinen, afvalligen, etc. Het beeld van de parel komt bovendien nogmaals voor in Matteüs, als element van vergelijking met ‘Gods nieuwe wereld’ (Mat. 13:45-46). Het ligt daarom voor de hand om dit vers te verbinden met de verkondiging van de christelijke boodschap over de nieuwe wereld. De instructie is dan als volgt: dat goede nieuws moet niet aan iedereen worden verkondigd. Bepaalde mensen diskwalificeren zichzelf als hoorders van het goede nieuws. Voor hen is het niet bestemd, net zo min als offervlees bestemd is voor de honden en parels aan de varkens worden gevoerd.
Het goede nieuws moet overal gebracht worden. Toch krijgen degenen die het moeten verkondigen elders de instructie om het stof van hun voeten te schudden als ze ergens niet gastvrij worden ontvangen (Mat. 10:14). Het kan gebeuren dat mensen niet willen luisteren. Dan moet het goede nieuws hun niet plompverloren voor de voeten worden geworpen, als parels voor de varkens. Het gaat hier om mensen die niet willen luisteren, om mensen die niets met God te maken willen hebben.
De slotzin geeft een soort rationale voor het verbod. Sommige uitleggers menen dat de passage in vorm een chiasme is. Het eerste deel zou dan over de varkens gaan, die de parels met hun poten vertrappen, en het tweede deel over de honden, die nadat je ze ‘het heilige’ te eten hebt gegeven, zich omdraaien en je verscheuren. De tekst bevat echter geen aanwijzing voor een subjectswisseling. Bovendien lijkt de opbouw van de tekst een andere: een bekend voorschrift (‘geef het heilige niet aan de honden’) krijgt een nieuwe toepassing. Die nieuwe toepassing bestaat ook weer uit een beeld: een hyperbool, die daarna wordt uitgewerkt. De strekking is: Mensen die niets met God te maken willen hebben, zijn het niet waard om het goede nieuws te horen. Zij zouden er alleen maar met minachting op reageren en de brengers van het nieuws mishandelen.
Binnen de context blijft het een losstaand vers. Toch kun je Matteüs 7:6 lezen als een soort reactie op het voorafgaande. In de verzen ervoor gaat het erom dat je geen oordeel moet hebben over anderen en ze zeker niet moet veroordelen. Dit vers lijkt daaraan toe te voegen: Ja, maar je moet wel een bepaalde inschatting maken. Er zijn mensen die niets met God te maken willen hebben, die een bedreiging vormen voor de verkondigers van het goede nieuws. Die moet je uit de weg gaan.
In de versie van Matteüs heeft de uitspraak ‘geef het heilige niet aan de honden’ dus een volledig nieuwe betekenis aangenomen. De focus op reinheid en zuiverheid is helemaal uit zicht. Dat wat ‘heilig’ is, heeft geen betrekking meer op de offers in de tempel, maar heeft betrekking op Gods nieuwe wereld (de parel in de gelijkenis van Mat. 13:45-46). De boodschap van redding is niet bestemd voor de vijanden van het goede nieuws, de mensen die met God niets te maken willen hebben. De focus is geheel verlegd van reinheid en zuiverheid, naar de christelijke verkondiging en de gevaren die daarbij meekomen. Matteüs 7:6 is goed te begrijpen tegen de achtergrond van Matteüs 10, in het bijzonder 10:16-23.
Stap 2. Zoeken naar een duidelijke weergave
De formulering ‘geef het heilige niet aan de honden’ is niet geschikt voor de BGT. ‘Het heilige’ is als abstractum moeilijk en het is inhoudelijk duister. Het zou natuurlijk mogelijk zijn om ‘het heilige’ binnen het beeld te verduidelijken, bijv. ‘Geef het vlees van offers in de tempel niet aan de honden op straat’. Het duidelijker maken van het beeld leidt hier echter af van datgene wat het beeld wil uitdrukken.
Het is duidelijk geworden dat de uitspraak in Matteüs een volledig nieuwe invulling heeft gekregen. Daarom moeten we zoeken naar een weergave waarin de strekking van deze uitspraak tot uitdrukking komt. Zoals we hierboven gezien hebben, is de nieuwe invulling van de uitspraak als volgt: geef het meest waardevolle dat jullie gekregen hebben (de boodschap van redding, het goede nieuws) niet in handen van onwaardige mensen. Door van het eerste deel de strekking weer te geven in plaats van de oppervlakte, wordt de lezer op het juiste spoor gezet: vertel (‘geef’) het goede nieuws (‘het heilige’) niet aan mensen die niets met God te maken willen hebben (‘niet aan de honden’).
Het tweede gedeelte van het vers, over de varkens, is veel uitgebreider. Het kan begrijpelijk worden weergegeven als een op zichzelf staand beeld. De samenhang met de eerste uitspraak moet natuurlijk wel duidelijk zijn. Dan kan op de volgende manier gedaan worden:
‘Vertel het goede nieuws niet aan mensen die niets met God te maken willen hebben. Je geeft varkens toch ook geen parels te eten? Nee, de varkens zouden die parels kapottrappen, en zich dan omdraaien en jou opvreten.’
Op deze manier is de betekenis van de tekst duidelijk, terwijl het eindresultaat nog steeds gemakkelijk herkenbaar is als vertaling van de tekst.
Zorgvuldigheid staat voorop bij de BGT. Natuurlijk moeten er soms grote stappen gezet worden om te komen tot een weergave die voldoet aan de gestelde criteria, maar onnodige veranderingen en verschuivingen worden zoveel mogelijk vermeden.
Matteüs 7:6 is een goed voorbeeld van een moeilijk te begrijpen vers. Veel Bijbelvertalingen geven in zo’n geval de onduidelijkheden en onzekerheden linea recta door aan de lezer. Dat is een keuze. De BGT probeert altijd, op een verantwoorde manier, een duidelijke en begrijpelijke weergave te bieden. Ook dat is een keuze. Beide manieren van vertalen hebben voor- en nadelen. Voor lezers die de Bijbel willen lezen in een vertaling die niet alleen leesbaar maar ook begrijpelijk is, is de BGT een uitkomst.
Literatuur
Huub van de Sandt, ‘“Do not give what is holy to the dogs” (Did 9:5D and Matt 7:6A): The Eucharistic Food of the Didache in its Jewish Purity Setting,’ in: Vigiliae Christianae 56 (2002), 223-246
Ulrich Luz, Das Evangelium nach Matthäus 1 (Mt 1-7) (Evangelisch-Katholischer Kommentar zum Neuen Testament I/1, 5e volledig bewerkte druk; Neukirchen-Vluyn, 2002)