Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap
24 juli 2018

Wat kleitabletten vertellen over de Babylonische ballingschap – een interview met Caroline Waerzeggers

De Bijbelse geschiedschrijving houdt in 2 Koningen 25 op met de verwoesting van Jeruzalem en gaat pas een kleine eeuw later weer verder in Ezra en Nehemia. Hoe het de ballingen in de tussentijd verging, daar vertelt de Bijbel vrijwel niets over. Slaagden ze erin in Babylonië een nieuw bestaan op te bouwen, zoals Jeremia aanraadde (Jeremia 29:4-7)? En mocht dat wel van de Babylonische overheid? Recent archeologisch onderzoek werpt daar eindelijk licht op.

Wie daar alles van weet, is Caroline Waerzeggers, hoogleraar Assyriologie aan de Universiteit Leiden. Recent heeft zij een groot onderzoeksproject afgerond met de naam ‘By the Rivers of Babylon’. Die naam is een citaat uit Psalm 137, een lied over de Babylonische ballingschap. Voor de website deBijbel.nl vertelt ze wat we tegenwoordig weten over het lot van de Judese ballingen die aan het eind van de zesde eeuw voor Christus door Nebukadnessar uit Jeruzalem werden weggevoerd.

Assyriologie

Assyriologie is de studie van de cultuur en de geschiedenis van de gebieden waar spijkerschrift gebruikt wordt. Waerzeggers: ‘Mijn leeropdracht is vooral het Assyrisch en het Babylonisch, de talen van twee wereldrijken die elkaar in de tijd van het Oude Testament opvolgden. Ik onderzoek dus teksten uit de tijd vanaf ongeveer 2000 voor Christus tot het begin van onze jaartelling.’

De Bijbelse geschiedschrijving houdt in 2 Koningen 25 op met de verwoesting van Jeruzalem en het wegvoeren van een deel van de Judese bevolking. Wat draagt jouw vakgebied bij aan onze kennis over de tijd die daartussen ligt en over het lot van de ballingen in Babylonië?
Waerzeggers: ‘In de Bijbel lijkt dit inderdaad een “lege” periode, in ieder geval wat geschiedschrijving betreft. Toevallig is de 6e eeuw juist de best gedocumenteerde periode in de geschiedenis van Mesopotamië. Uit die tijd hebben we wel 100.000 kleitabletten! Een aantal Judese ballingen wordt daarop met name genoemd, bijvoorbeeld Gadalja en Haggai (niet dezelfde personen als degene met die naam die we uit de Bijbel kennen). Maar er zijn ook vondsten over groepen uit andere regio’s naar Babylonië werden gedeporteerd en dus een soortgelijke ervaring hadden als de Judese ballingen. Als je de puzzel samenlegt, krijg je een vrij goed beeld van wat het betekende om als balling in het Babylonische rijk aan het werk te worden gezet.’

Zijn er directe verbanden te vinden tussen een Bijbeltekst en archeologische vondsten?
Waerzeggers: ‘Een mooi en bekend voorbeeld is de vermelding van koning Jojachin in ratsoenlijsten van Nebukadnessar. Jojachin werd in 598 weggevoerd naar Babel en verbleef daar in of in de buurt van het paleis, in relatieve luxe, samen met andere verbannen koningen (2 Koningen 24:8-16; 25:27-30). De lijsten waarop hij vermeld staat, zijn al in de jaren 30 van de twintigste eeuw ontdekt.
Wat we ook al langer kenden, zijn kleitabletten uit de 5e eeuw voor Christus, uit de omgeving van Nippoer, een oude Soemerische stad in het huidige Irak. Dit is dus al lang nadat de ballingen terug mochten naar Jeruzalem. Toch lezen we op die kleitabletten over afstammelingen van de Judeeërs. Die woonden daar dus nog steeds en bleken in Babylonië een zeer bescheiden bestaan te hebben.
De laatste jaren zijn boeiende vondsten aan het licht gekomen over de periode tussen koning Jojachin en die late afstammelingen van de ballingen. Daardoor krijgen we een steeds beter beeld van de uiteenlopende ervaringen van verschillende groepen ballingen. Je kunt namelijk niet zomaar praten over “de ballingen”, daarvoor is hun lot te verschillend. Aan de ene kant zien we in het noorden van Babylonië Judese handelaars, die daar vrij en goed geïntegreerd leefden. Ze trouwden bijvoorbeeld met Babyloniërs. Aan huwelijkscontracten zie je dat ze ook Babylonische gebruiken overnamen.  Aan de andere kant waren er in het zuiden van Babylonië, in het huidige Irak, ballingen die het veel moeilijker hadden. De Babyloniërs deporteerden diverse groepen uit het westen, en huisvestten die vervolgens in dorpen die waren genoemd naar hun thuisland. De Judese ballingen woonden in plaatsen zoals het dorp Al-Jahudu, wat je kunt vertalen als “Juda aan de Eufraat”. Zo had je in die streek ook Askelon, een nederzetting van Filistijnse ballingen.
Vóór de komst van de ballingen was dit gebied een grote steppe zonder landbouw. Maar in principe kon je overal in Babylonië graan verbouwen, als je maar voor voldoende water zorgde. Nebukadnessar legde irrigatiekanalen aan, de ballingen leverden de nodige mankracht voor deze nieuwe “graanschuur” van Babylonië.’

Vertellen de kleitabletten ook iets over het dagelijkse leven van de ballingen?
Waerzeggers: ‘Jazeker, hoewel het eigenlijk nogal saaie teksten zijn, zoals contracten over het kopen en verkopen van goederen, vee, landerijen of slaven, huurcontracten, schuldbewijzen en dergelijke. Kort gezegd vertellen ze dus iets over de materiële kant van het bestaan. De contracten zijn trouwens allemaal volgens Babylonisch gebruik opgesteld, door een Babylonische schrijver. Op die manier controleerden de Babyloniërs alle details van het leven in hun landbouwkolonies.
De teksten tonen aan dat de Judeeërs in groepsverband mochten leven. Dat maakte het voor hen gemakkelijker om iets van hun cultuur en godsdienst vast te houden. Ook daarvan zien we aanwijzingen op de kleitabletten, bijvoorbeeld aan de namen. Een eeuw na het begin van de ballingschap geven de Judeeërs hun kinderen nog steeds namen die verwijzen naar de God van Israël. Veel van die namen kennen we ook uit het Oude Testament, ook al gaat het niet om dezelfde personen. De Judeeërs waren blijkbaar erg huiverig om Babylonische namen te geven aan kinderen. Als ze dat toch deden, dan waren het neutrale namen, zoals vandaag de dag Pien of Kevin, en zeker niet Marduk-Iddim, wat betekent: “de god Marduk heeft gegeven”.’

Laten de vondsten nog meer zien over het geloof van de Judeërs in Babylonie?
‘Niet direct. Het is een interessante vraag of er een gebedshuis of zelfs een tempel was. Dat vind je niet terug in de kleitabletten uit Al-Jahudu en de omliggende dorpen. Dat was anders bij andere volken. We hebben bijvoorbeeld kleitabletten uit Neirab, het thuisland van een ander volk dat de Babyloniërs in ballingschap hadden gevoerd. Toen de ballingen uit Neirab terug naar huis mochten, namen ze die kleitabletten mee. Daarop is sprake van een tempel voor Sin, hun hoofdgod, in Babylonië. Er was dus in ieder geval geen verbod op eigen tempels in gemeenschappen van ballingen. Maar of de Judeeërs ook een eigen heiligdom hadden, weten we niet.’

Jij kijkt ook naar de sociale verbanden waarin mensen leefden. Kun je een voorbeeld noemen van wat je daarover te weten bent gekomen? Bijvoorbeeld een concrete familie?
Waerzeggers: ‘Inmiddels zijn ongeveer vijftig kleitabletten uit dat Judese dorpje Al-Jahudu ontcijferd. Daarin speelt één familie een prominente rol: de familie van Achikam (niet dezelfde Achikam als in bijvoorbeeld Jeremia 26:24 en 39:14). Van de familie van deze Achikam kunnen we vier generaties reconstrueren, inclusief een aantal vrouwen. Op de kleitabletten zie je deze familie opklimmen op de economische en sociale ladder. Ze beginnen als boeren met een lapje grond dat ze van koning Nebukadnessar hadden gekregen, maar op een gegeven moment zie je ze handel op grotere schaal bedrijven. Ze worden grootpachters en zijn verantwoordelijk voor het innen van alle dadels en gerst en het doorsluizen ervan naar de overheid. Ze staan dus met één been binnen en met één been buiten de Judese gemeenschap.’

Wat moet volgens jou iemand die vandaag de dag de Bijbel leest weten over de gedane vondsten?
Waerzeggers: ‘Wat mij betreft is dat de diversiteit van ervaringen in de ballingschap. Aan de ene kant waren er de elite aan het hof en de rijke handelaren, over wier nakomelingen je vooral leest in bijvoorbeeld Ezra en Nehemia. Maar aan de andere kant waren er de boerengemeenschappen, die soms in heel moeilijke omstandigheden leefden. De kleitabletten laten soms schrijnende situaties zien, bijvoorbeeld dat een os wordt weggehaald bij een weduwe en haar kind, die daarmee een belangrijke bron van inkomsten kwijtraakten.
Van de mensen op de kleitabletten weten we niet wat voor positie zij of hun voorouders in Juda hadden. Er zijn wel aanwijzingen dat sommigen van hen konden lezen en schrijven. Die mensen behoorden dus misschien eerder tot de priesterklasse dan dat ze boeren waren geweest. Des te moeilijker is het natuurlijk als je dan ineens in een landbouwkolonie aan het werk wordt gezet.
Wat ook belangrijk is te weten, is dat je geen massale terugkeer naar Jeruzalem ziet. Dat geldt ook voor de tijd na de machtsovername door Cyrus en later Darius, waarover je in Ezra en Nehemia leest. Waarschijnlijk waren deze mensen dus toch niet vrij om zomaar hun spullen in te pakken en te vertrekken. Ze moesten tenslotte zorgen voor voedsel voor de grote steden van het rijk.’

In je publicaties en lezingen over de vondsten rond Al-Jahudu maak je altijd een kanttekening. Welke?
Waerzeggers: ‘De kleitabletten waarover ik vertel, zijn illegaal opgegraven en het land uit gesmokkeld. Dat maakt de bestudering ervan niet alleen moeilijk, omdat we niet met honderd procent zekerheid weten waar ze vandaan komen, maar er komt ook een moreel dilemma bij: als wetenschapper legitimeer ik tegen wil en dank  het gebruiken van gegevens afkomstig van de zwarte markt. Ik vind het nodig om eerlijk over dat dilemma te spreken.’

Zouden de vondsten ook vervalsingen kunnen zijn?
Waerzeggers: ‘Nee. Ze werden eind van de jaren 1990 mondjesmaat bekend en toen zeer enthousiast begroet. Natuurlijk was het  in eerste instantie verdacht dat van alle groepen ballingen juist kleitabletten gevonden zijn van de groep die we uit de Bijbel kennen. Maar er zijn zo veel van deze kleitabletten, ze voldoen zo goed aan de normen van Babylonisch contractrecht en laten dusdanig ingewikkelde en overtuigende sociale verbanden zien… Het is misschien bijna te mooi om waar te zijn, maar nep zijn ze niet, daar ben ik van overtuigd.’

Spijkerschrift

Spijkerschrift is in Mesopotamië ontstaan rond 3000 voor Christus. Het werd gebruikt op onder meer kleitabletten en monumenten en gebruikt voor heel verschillende soorten teksten: voorraadlijsten, inscripties over veroveringen, maar ook verhalen zoals je die ook in de Bijbel aantreft. Spijkerschrift werd geschreven met een rieten griffel en het meest gebruikt op kleitabletten. In het gebied rondom de Eufraat en de Tigris is klei bijna onbeperkt voorhanden.

Meer over het onderzoek van Waerzeggers is te lezen in haar artikel ‘Licht op de Babylonische ballingschap’ in het Bijbelvertaalblad Met Andere Woorden, 2018 nr.1. Een abonnement op dit vakblad is gratis aan te vragen bij het Nederlands Bijbelgenootschap via www.Bijbelgenootschap.nl/maw.

Deze blog is geschreven door Anne-Mareike Schol-Wetter. Als hoofd Bijbelgebruik is zij onder andere betrokken bij deBijbel.nl, de kinderdienstmethode Bijbel Basics en de ontwikkeling van nieuwe uitgaven.

Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschapv.4.18.8
Volg ons