Vroege edities van de Hebreeuwse Bijbel
Hans van Nes
Deze bijdrage bespreekt hoe de standaardtekst van de Hebreeuwse Bijbel door de eeuwen heen werd overgeleverd. In de loop van de tijd werd de Hebreeuwse Bijbel op schrift gesteld in verschillende manuscripten en edities. De totstandkoming en het karakter van deze handschriften en tekstuitgaven komen in dit artikel uitgebreid aan de orde. Tot slot wordt belicht dat niet alle Bijbelvertalingen op dezelfde Hebreeuwse brontekst zijn gebaseerd. Dat verklaart sommige van de verschillen die er bestaan tussen Bijbelvertalingen onderling.
Onze tekst van het Oude Testament gaat terug op Hebreeuwse handschriften en vroege tekstedities; dat is bekend. Maar op wélke Hebreeuwse teksten en tekstedities? Het antwoord op die vraag hangt af van de gebruikte Bijbel en vereist dat we ver teruggaan in de tijd.
Verklarende woordenlijst
haftara (mv. haftarot) | ‘slot’ (Aramees). Een wekelijkse lezing uit de Profeten na de lezing van de Tora, inhoudelijk gerelateerd aan wat er uit de Tora is gelezen. |
masoreten | schriftgeleerden in Israël en Babylon van de zevende tot de vroege elfde eeuw, wier missie het was de Hebreeuwse tekst te kopiëren en zuiver te houden van niet-traditionele schrijf- en leeswijzen. |
masora finalis | masora betekent letterlijk: traditie. Masora is de verzamelnaam van opmerkingen over de tekst afkomstig van kopiisten: alternatieve lezingen, het aantal woorden of zinsneden, hoe vaak elk woord voorkomt en in welke betekenis. Deze opmerkingen hebben als doel te voorkomen dat er een woord uit de Hebreeuwse Bijbel verloren gaat. De masora finalis is een samenvattende lijst aan het eind van een boek of boekdeel. |
megillot | ‘boekrollen’. Feestrollen. De Bijbelboeken die bij een van de vijf feesten van het jodendom gelezen worden. Sinds de tiende eeuw worden deze Bijbelboeken vaak samen geplaatst in Bijbelhandschriften en -edities. |
naqdan | ‘punctuator’ (Latijn). Een plaatser van klinkertekens en accenten in een niet-gevocaliseerde tekst, meestal de Bijbeltekst. Een Hebreeuws woord zonder klinkertekens kan soms verschillend worden gelezen en geïnterpreteerd, zeker als het een werkwoord betreft. De naqdan legde de juiste leeswijze schriftelijk vast. Deze taak was specialistischer dan het overschrijven van Bijbelhandschriften. |
parasha (mv. parashot) | ‘portie’. Een tekstgedeelte uit de Hebreeuwse Bijbel voor de wekelijkse lezing, zodat de Tora in één jaar helemaal doorgelezen kan worden. De indeling in parashot die al eeuwen universeel gebruikt wordt, is ontwikkeld door Maimonides (1135-1204). De Tora is in 54 parashot ingedeeld. |
qere-ketiv | ‘gelezen-geschreven’ (Aramees). De masoreten voorzagen de Bijbeltekst op veel plaatsen van een alternatieve lezing, die ze qere (‘te lezen’) noemden, terwijl de tekst zelf het geschrevene (ketiv) behield. |
targoem | ‘vertaling’ (Aramees). De Aramese vertalingen van de Hebreeuwse Bijbel, genoemd naar hun veronderstelde schrijvers. Targoem Onkelos is de Aramese Tora, Targoem Jonathan omvat de Aramese Profeten (Jozua-Koningen en alle schriftprofeten). In de vroege middeleeuwen zijn aparte targoems geschreven voor elk van de Geschriften, behalve voor Daniël, Ezra en Nehemia. Er zijn nog verschillende andere targoems geschreven bij de Tora. |
textus receptus | ‘aanvaarde tekst’. Standaardtekst. Voor het Oude Testament was dat eeuwenlang de tekst van Jakob ben Chayim in de Tweede RabbijnenBijbel (Venetië, 1525), ontwikkeld vanuit de uitgebreide masora die hij ter beschikking had. |
Vroege en Late Profeten | ‘Vroege Profeten’ is een technische term voor de boeken Jozua tot en met Koningen. Deze term is ingevoerd door de drukker Soncino om de canon af te bakenen. ‘Vroege Profeten’ heeft dus pas sinds de eerste gedrukte Bijbel (1488) die betekenis. De ‘Late Profeten’ zijn de schriftprofeten. |
De Hebreeuwse Bijbelcodex
In het Latijn en het Grieks wordt de Bijbel al sinds het begin van de middeleeuwen via handschriften en codices overgeleverd. Dat kunnen we niet zeggen van de Hebreeuwse Bijbel. Voor zover we kunnen nagaan, duurde het tot het jaar 920 voordat er een complete Hebreeuwse Bijbel verscheen. Toen schreef Shlomo ben Buya’a in Tiberias, Noord-Israël, voor het eerst de volledige Hebreeuwse medeklinkertekst van de Bijbel op in een codex, een gebonden boek. De grote masoreet Moses ben Asher fungeerde daarna als naqdan, plaatser van de klinkertekens en accenten.
De gecursiveerde begrippen worden toegelicht in de woordenlijst hierboven.
Na de eerste kruistocht (1096-1099) ging de codex naar de synagoge van Fustat, Caïro. Enkele decennia daarvoor, in 1008, had Samuel ben Jakob in diezelfde stad ook een handschrift van de volledige Hebreeuwse Bijbel vervaardigd, eveneens volgens de masoretische tekst van de Ben Asher-familie. De oudste tekst, die van 920, werd eind veertiende eeuw naar Aleppo gebracht, waardoor we die kennen als de codex (of de ‘Kroon’) van Aleppo. Bij rellen in Aleppo in 1947 werd brand gesticht in de synagoge waar de codex bewaard werd. Daarbij ging onder andere het Tora-gedeelte verloren. Als gevolg daarvan is de codex van Samuel ben Jakob uit 1008 het oudste volledige Hebreeuwse Bijbelhandschrift dat nog beschikbaar is. Het bevindt zich sinds 1863 in St.-Petersburg, destijds Leningrad geheten, en wordt daarom de Codex Leningradensis genoemd.
Deze twee masoretische handschriften zijn eeuwenlang textus receptus geweest. Ze zouden lange tijd, voor zover we vandaag kunnen nagaan, de enige twee complete Hebreeuwse Bijbelcodices ter wereld blijven. Pas vanaf de twaalfde eeuw verschenen er hier en daar vergelijkbare codices in Frankrijk, Engeland en Duitsland – vele eeuwen later dus dan de vroegste canons (Oude en/of Nieuwe Testament) in het Grieks, die men al sinds de vierde eeuw maakte. Vanwaar dat enorme tijdsverschil? Dit houdt verband met het feit dat er binnen de liturgische praktijk van het jodendom geen behoefte bestond aan codices die de Hebreeuwse Bijbel van begin tot eind bevatten. Sinds de middeleeuwen bestaat een joodse, liturgische Bijbel immers uit de Tora, de haftarot, de megillot en soms nog andere teksten voor feestdagen. Sommige gemeenschappen lezen bijvoorbeeld Jeremia en Job met Tisha B’Av, de traditionele joodse rouwdag.
Een Hebreeuwse codex met echt alle Bijbelboeken, zoals christenen in het Grieks en Latijn hadden, was voor het joodse geloofsleven niet nodig. Christenen konden die ook niet zelf maken, als ze het al zouden hebben gewild, want kennis van het Hebreeuws groeide onder christenen pas vanaf de zestiende eeuw. De weinige rijke joden die kozen voor een investering in een codex van de hele Hebreeuwse Bijbel werden daartoe wellicht geïnspireerd door christenen en hun Bijbel. Het christendom heeft dus waarschijnlijk grote invloed gehad op het verschijnen van ‘volledige’ Hebreeuwse Bijbelhandschriften.
Voorbeelden in C. Sirat, Hebrew Manuscripts of the Middle Ages, Cambridge 2002, 50-54.
Hebreeuwse boekdrukkunst
In 1447, of misschien al eerder, slaagde Johan Gutenberg, een edelsmid uit een patriciërsfamilie in Mainz, erin herbruikbare loden letterstempels in een drukvorm te plaatsen als onderdeel van een drukpers. In 1455 drukte Gutenberg de eerste VulgaatBijbel. In de decennia daarna zouden talloze ondernemers zijn uitvinding meenemen naar nieuwe markten. Tegen 1500 waren er ongeveer 30.000 verschillende boeken gedrukt in ongeveer duizend drukkerijen, het merendeel in grote steden: Venetië, Keulen, Rome, Krakau, Londen, Parijs en nog ruim honderd andere steden. Italië had toen al niet minder dan 77 steden met een drukkerij! Een derde daarvan was in Venetië gevestigd, dat met haar dominante positie op de internationale markt en haar nabijgelegen gerenommeerde universiteit van Padua grote troeven had voor drukkers. Joodse drukkers van Hebreeuwse boeken deinden mee op deze lucratieve, internationale golf van boekdruknijverheid.
L. Febre, The Coming of the Book. The Impact of Printing, 1450-1800, Londen 1997, 182-185.
Gedeon Borsa, ‘Druckorte in Italien vor 1601’ in: Gutenberg-Jahrbuch 1976, 311-14.
Gedeon Borsa, ‘Drucker in Italien vor 1601’ in: Gutenberg-Jahrbuch 1977, 166-169. Het aantal daalde begin zestiende eeuw drastisch door beperkende maatregelen.
Vijftien jaar na de GutenbergBijbel drukte Salomo ben Izaak in Rome het eerste Hebreeuwse boek, een commentaar op de Tora. Nog eens achttien jaar en minstens vijftig Hebreeuwse boekdrukken later verscheen in het stadje Soncino, Lombardije, de eerste volledige gedrukte Hebreeuwse Bijbel (1488). De aanschaf van deze editie kostte een jaarsalaris voor iemand uit de middenstand. De drukkers, Joshua Salomo en zijn familie, worden genoemd naar de stad waar ze hun eerste Bijbel drukten: Joshua en Gerson Soncino, pioniers in het drukken van judaïca. Kort na deze prestatie gingen de Soncino’s pas ervaren welke religieuze reserves de overheid had bij joodse boeken. Dus moest de familie Soncino vaak verhuizen, zoals de data op de colofons van de Soncino-bijbels laten zien: Soncino 1488, Napels 1491, Brescia 1494, Pesaro 1511-1517. Nog negen andere steden komen in de colofons van Soncino-boeken voor. Zelden mocht de familie meer dan enkele jaren op dezelfde plaats gevestigd blijven.
Hebreeuwse werken van voor 1500, de zogenaamde incunabula, zijn ons overgeleverd uit Calabrië, Napels, Rome, Mantua, Ferrara, Bologna, Brescia en Soncino. Ook uit Spanje (Zamora, Guadalajara) en Portugal (Leiria, Lissabon, Faro) zijn incunabula bewaard; vaak de Tora of andere Bijbelgedeelten. We weten niet hoeveel drukkerijen er daar geweest zijn. Met de verdrijving van de joden uit Spanje in 1492 kan de joodse boekdrukgeschiedenis van onbekende grootte grotendeels weggevaagd zijn.
Reuchlin zou voor de editie van 1488 zes gouden dukaten hebben betaald (F. Posset, Marcus Marulus and the Biblia Latina of 1489. An Approach to His Biblical Hermeneutics, Köln 2013, 40). De waarde en het gewicht van gouden dukaten in deze periode wordt besproken in C.M. Cipolla, Money in Sixteenth–Century Florence, Berkeley 1989, 61-65.
C. Witcombe, Copyright in the Renaissance. Prints and the Privilegio in Sixteenth-Century Venice and Rome, Leiden 2004, 45.
De Soncino-bijbels kenmerken zich door het gebruik van Askenazische handschriften. Dat is logisch, want de wortels van de Soncino’s liggen in Speyer, het moederland van het Askenazische jodendom. De gebruikte handschriften en hun schrijfwijze verschillen soms van de Tiberische masora, die we vooral in Spaanse handschriften terugvinden. Ook komen er tekstvarianten in voor die er ten behoeve van de liturgische gewoonte in zijn gekomen. De Soncino’s hadden niet de gewoonte om masora te raadplegen of aan tekstkritisch onderzoek te doen. Ze drukten eenvoudigweg de handschriften die ze in hun bezit hadden.
De Soncino-bijbels zijn in onze cultuur blijven voortleven door Maarten Luther, die minstens één exemplaar gebruikte voor zijn vertaling. Lutherse Bijbels gaan historisch dus terug op Soncino. Een vriend van Gerson Soncino, de beroemde Venetiaanse drukker Aldus Manutius, was de eerste niet-Jood die Hebreeuws drukte: een Hebreeuwse grammatica in 1501.
De polyglotBijbel
Een jaar later, in 1502, begon in Alcalà de Henares, niet ver van Madrid, een project op initiatief van kardinaal Francisco Jiménez de Cisneros, hoofd van de Spaanse kerk. De kardinaal had er enkele jaren eerder een universiteit opgericht en zette nu een groots, zelf gefinancierd project op: een polyglotBijbel, een meertalige Bijbel dus. In het Oude Testament, vier van de zes delen, bekleedt de Vulgata de centrale kolom, geflankeerd door het Hebreeuws en door de Septuaginta, die interlineair wordt vertaald in het Latijn. Het onderste deel van elke pagina heeft de targoem met Latijnse vertaling.
Het voorblad toont de bisschoppelijke hoed als teken van herkomst.
Het project duurde tot kort na de dood van de kardinaal in 1517. De auteursrechten op het Griekse Nieuwe Testament (dat deel uitmaakte van de polyglot) lagen echter bij Erasmus. Daarom kon de verkoop van de polyglot pas in 1521 van start gaan. Nog meer tegenslag: een groot deel van de zeshonderd exemplaren is verloren gegaan doordat het schip dat de Bijbels vervoerde, schipbreuk leed onderweg naar Italië.
Het onfortuinlijke begin van de Complutensische Polyglot – genoemd naar de Latijnse naam voor Alcalà: Complutum – leidde anderhalve eeuw polyglot-traditie in. Vanaf 1568 zou Christoffel Plantijn in Antwerpen Targoem Onkelos en de Latijnse vertaling eruit kopiëren voor zijn Antwerpse polyglotBijbel (gereed: 1572), die ook weer succesvol bleek. Elias Hutter gebruikte deze editie voor zijn eigen polyglot in 1599. In Parijs drukte Guy Michel Le Jay in 1645 de hele Antwerpse polyglot over, en voegde het Syrische Oude Testament, de Samaritaanse Pentateuch en Arabische vertalingen toe in wat de Parijse polyglot zou worden. Niet veel later drukte Brian Walton zijn Londense polyglot (1654-1657) in negen talen, en gebruikte daarbij de Latijnse vertalingen uit de Antwerpse polyglot.
Daniël Van Bombergen en de rabbijnenBijbel
Venetië zou in Manutius’ sterfjaar (1515) een inwoner krijgen die de Hebreeuwse boekdrukkunst naar een nieuwe hoogte zou tillen. Daniël, zoon van de Antwerpse kunsthandelaar Cornelius van Bombergen, had connecties met Venetiaanse drukkers. Italiaanse regio’s waren in trek als bestemming voor gevluchte joden uit Spanje en Portugal sinds Van Bombergens jeugd. De joodse boekenmarkt was dus een van de segmenten met veel groeikansen. Venetië was op dit terrein onderbedeeld. De beslissing om hier een Hebreeuwse drukkerij te vestigen, was veelbelovend. In 1515 verwierven Daniël Van Bombergen en zijn redacteur en eerste bedrijfspartner in Venetië – de bekeerling Felix Pratensis – het exclusieve recht (privilegio) om Hebreeuwse boeken te publiceren in Venetië. In 1516 verscheen de eerste Tora met megillot en haftarot onder Pratensis’ redactie. Dit lijkt een opstap te zijn geweest naar het vierdelige ’Arba‘ah Ve‘Esrim van 1517, later de rabbijnenBijbel genoemd. De vier delen waren:
Grote verdrijvingen waren in 1492 uit Spanje met honderdduizenden joden. In 1497 vluchtten ongeveer 20.000 joden uit Portugal.
Hoewel boekdrukker en boekbinder twee verschillende beroepen waren in deze tijd, en het dus niet zeker is dat de huidige bindingen het werk zijn van Van Bombergens medewerkers, kunnen we met de vier voorbladen stellen dat de rabbijnenBijbel een vierdelig werk was. L. Avrin, Scribes, Script, and Books. The Book Arts from Antiquity to the Renaissance, Chicago 1991, 300-305.
- 1.De Tora met Targoem Onkelos en commentaar van Rashi.
- 2.De Vroege Profeten met Targoem Jonathan en commentaar van Kimchi.
- 3.De Late Profeten met Targoem Jonathan en Kimchi’s commentaar.
- 4.De Ketoeviem: Psalmen met targoem en Kimchi; Spreuken met targoem en David ibn Yahya’s commentaar Qab ve-Naqi; Job met targoem en commentaar van Nachmanides en Abraham Farissol; Daniël met commentaar van Gersonides; Ezra-Nehemia als één boek; en Kronieken met ‘pseudo-Rashi’, een commentaar dat ten onrechte toegeschreven werd aan Rashi. Daarna volgen de megillot in kalendervolgorde: Hooglied, Ruth, Klaagliederen, Prediker en Ester (corresponderend met respectievelijk Pesach, Shavoe‘ot, Tisha be’Av, Soekot en Poerim).
Pratensis voegde een lijst toe met verschillen tussen de tekst van de Ben Asher-traditie en de Ben Naftali-traditie, een korte lijst masora, de dertien geloofsartikelen van Maimonides, een lijst van geboden uit de Tora volgens R. Meir, een alfabetisch register van parashot en een lijst met haftarot. Veel zaken waren nieuw: de combinatie Bijbel met commentaar en het toevoegen van de Palestijnse Targoem en tweede Targoem van Ester. Nieuw was ook de dubbele indeling: de hoofdstukken zoals christenen ze kennen en tegelijk ook de joodse parashot. Van de 779 hoofdstukken in het Oude Testament (zonder de Psalmen) stemmen er immers maar 617 overeen met de masoretische indelingen; 162 druisen hier tegen in. Pratensis was ook de eerste redacteur die de ketiv in de tekst plaatste en de qere in de marge, zoals wij het tegenwoordig in onze Hebreeuwse Bijbels gewend zijn.
R. Meir is een geleerde van de Mishna aan wie honderden citaten uit de Talmoed worden toegeschreven.
De Psalmen worden weggelaten uit deze telling omdat Psalmen gehelen zijn, waardoor er geen verschil in afbakening tussen de joodse en christelijke traditie is.
C. Ginsburg, Introduction to the Massoretico-critical Edition of the Hebrew Bible, Londen 1897, 29-31.
De voorpagina van Pratensis’ rabbijnenBijbel (RB1517) toont een gedecoreerde, architecturale poort rondom een inhoudstafel. Bovenaan de poort staat: זה שער ליהוה צדיקים יבאו בו, ‘dit is de poort van de Heer, de rechtvaardigen mogen naar binnen’ (Psalm 118:20). Het was een bekend beeld: de Bijbel is een heiligdom en het voorblad dus een poort waarlangs de gelovige binnen kan komen, maar alleen rechtvaardigen mogen binnen. Hoogstwaarschijnlijk is Pratensis de eerste ontwerper van een dergelijke poort als voorpagina. Zijn poort is eeuwenlang een gestandaardiseerde manier geweest om een voorpagina voor Hebreeuwse boeken te ontwerpen. Imitaties van Pratensis’ poort zouden snel volgen. Een van de eerste imitaties volgde acht jaar later met Ben Chayims rabbijnenBijbel, waar op de voorpagina eenzelfde soort poort de inhoudstafel omvat. Deze poort is getiteld: שער יהוה החדש ‘De nieuwe poort van de Heer’ (Jeremia 26:10). Ben Chayim maakte op deze manier korte metten met Pratensis’ editie, waar hij scherpe kritiek op had.
H. van Nes & E. Staalduine-Sulman, ‘The “Jewish” Rabbinic Bibles versus the “Christian” Polyglot Bibles’ in: A. Houtman e.a., A Jewish Targum in a Christian World, Leiden 2013, 185-207, zie 196.
Intussen was er in Venetië iets gebeurd dat de ontwikkeling van de Hebreeuwse Bijbeledities zou beïnvloeden: de ontwikkeling van het getto in 1516. De woningen op het landgoed van familie Da Brolo werden ontruimd om plaats te maken voor enkele tientallen joodse migranten. En wat voor joodse migranten! We vinden onder deze tijdgenoten van Van Bombergen ruim een dozijn vermaarde geleerden in Bijbelwetenschap, taalkunde en Talmoed, verder lijfartsen, zakenlui, bankiers, drukkers en diplomaten. Voor Daniël van Bombergen was het wellicht niet zo moeilijk om medewerking van joodse experts te krijgen voor zijn Hebreeuwse boeknijverheid. Hun sociaal gemarginaliseerde bestaan maakte dat Van Bombergen hen wellicht een van hun weinige mogelijkheden ter plaatse bood om hun beroep als wetenschapper in de joodse religie uit te oefenen.
Vanaf 1519 wordt Pratensis dan ook vervangen door een jood, Jakob ben Chayim, die tot zijn vermoedelijke bekering (1527?) bij Van Bombergen zou blijven. Ben Chayim is vooral bekend om de Tweede RabbijnenBijbel die hij in 1525 uitgaf voor Van Bombergen, een editie die eeuwenlang textus receptus is gebleven. Het is typerend dat we wel de christelijke eigenaar van de drukkerij kennen, Van Bombergen, maar weinig weten van de joodse gettobewoner en tekstcorrector die ons deze uiterst belangrijke Bijbel schonk. Net als Pratensis deelde Jakob ben Chayim zijn rabbijnenBijbel in in vier delen, waarbij elk deel werd ingeleid met een inhoudstafel die door een poort omgeven was.
- 1.Deel één bevat de Tora met Targoem Onkelos en commentaar van Rashi en Ibn Ezra, en de masora finalis – een alfabetische lijst masora van ongeveer 120 bladzijden. Voorin staan een opdrachtgedicht van Jozef Sarfati en een voorwoord van Ben Chayim. Daarna een lijst gemarkeerde masoretische parashot van de hele Bijbel en een lijst masoretische sidrot van de Tora. Het boek sluit af met een lijst van enkele honderden ‘verschillen tussen Palestijnse en Babylonische masoreten’ (חלופין שבין מדנחאי ומערבאי). Die verschillen betreffen zowel de Tora als de profeten en geschriften. Daarnaast noemt de lijst de verschillen tussen de tekst van de Ben Asher-traditie en de Ben Naftali-traditie. Tot slot vindt men een lijst met variabele lezingen (חלופין קריאה) en een inleiding tot de Hebreeuwse zangrecitatie (שער הנגינות ‘de poort van gezang’).
- 2.Deel twee bevat de Vroege Profeten (Jozua, Richteren, Samuel, Koningen) met commentaar van Rashi en David Kimchi.
- 3.Deel drie bevat de Latere Profeten (Jesaja, Jeremia, Ezechiël) en de Twaalf Profeten met commentaar van Rashi (bij alle profeten), Ibn Ezra (alleen bij Jesaja) en David Kimchi (alleen bij Jeremia en Ezechiël).
- 4.Deel vier bevat de Ketuviem (Geschriften): Psalmen met commentaar van Rashi en Ibn Ezra; Spreuken en Job met commentaar van Ralbag en Mozes Kimchi; de Megillot (die in dezelfde volgorde staan als bij Pratensis) met Rashi en Ibn Ezra; Daniël met Mozes Kimchi en Saadia Gaon; Ezra/Nehemia met commentaar van Ibn Ezra en Rashi; en Kronieken met Pseudo-Rashi, zoals bij Pratensis (zie hierboven). Dan volgen dezelfde elementen als in deel één, de elementen die we hebben opgesomd vanaf de lijst gemarkeerde masoretische parashot voor de hele Bijbel. In plaats van het gedicht van Sarfati komt er echter een prachtig afsluitend lofgedicht van de beroemde hebraïst Elias Levita, Van Bombergens medewerker vanaf 1527.
מדנחאי (madinchayee) zijn masoreten uit de Babylonische school en מערבאי (ma‘arbayee) masoreten uit de Palestijnse school.
Burnett e.a. noemen Mozes Kimchi als commentator bij Spreuken en Daniël, terwijl de tekst Ibn Ezra’s naam draagt. Het is inmiddels aangetoond dat dit Mozes Kimchi’s werk is dat aan Ibn Ezra werd toegeschreven. Zie S. G. Burnett, ‘The Strange Career of the Biblia Rabbinica among Christian Hebraists, 1517–1620’ in: B. Gordon e.a. (red.), Shaping the Bible in the Reformation. Books, Scholars and Their Readers in the Sixteenth Century, Leiden 2012, 63–83, zie 69.
Deze rabbijnenBijbel is aangepast aan de christelijke lezer in die zin dat Ben Chayim Samuel, Koningen en Kronieken opdeelt in twee boeken en Ezra scheidt van Nehemia, wat niet gedaan werd in de joodse traditie. Veel belangrijker is echter dat Ben Chayim intensief gebruik maakte van Spaanse masora om de Hebreeuwse tekst nauwgezet te corrigeren. We kunnen als gevolg hiervan verschillen vaststellen tussen de Bijbeltekst van Pratensis en die van Ben Chayim. Met steekproeven zijn die verschillen bestudeerd en naast tientallen Spaanse en Askenazische handschriften gelegd. Hoewel Pratensis’ tekst grotendeels overeenstemt met Spaanse handschriften, komen zijn varianten ook overeen met enkele Askenazische handschriften en met de Soncino-bijbels uit 1488 en 1494. Zo wordt in Askenazische handschriften een apart accentensysteem gebruikt in het boek Spreuken, waarvan sporen zijn te vinden bij Pratensis en Soncino, maar niet bij Ben Chayim. Om deze reden wordt Ben Chayims tekst betrouwbaarder bevonden, en heeft die ook gediend als basis voor geautoriseerde vertalingen als de King James Bible.
J. Penkower, Ya‘aqov Ben Chayim u-Tzmihat Mahadurat ha-Mikraot ha-Gedolot, Jeruzalem 1982.
Penkower, xxxv.
Succes van de rabbijnenBijbel
De rabbijnenBijbel werd herdrukt door Cornelius Adelkind (Venetië, 1546-1548), door Giovanni di Gara (Venetië, 1568-1569) en door Lorenzo Bragadini (Venetië, 1617). Via de King James Bible is de rabbijnenBijbel van het allergrootste belang geworden voor het christendom. Indirect is hij immers ook verantwoordelijk voor de wereldwijd gebruikte versies die van de King James Bible zijn afgeleid, zoals de English Revised Version, de American Standard Version en de New Revised Standard Version. Onze eigen Statenvertaling is ook op Ben Chayims tekst gebaseerd. Het Oude Testament is vertaald door de Vlaamse hebraïst Willem Baudartius (1565-1640), de Friese synodepreses Johannes Bogerman (1576-1637) en de Zeeuw Gerson Bucerus (1565-1631), alle drie studenten Hebreeuws van Johannes Drusius, die bekendstond om zijn belangstelling voor rabbinica. Niet alleen de Hebreeuwse tekst van de rabbijnenBijbel, maar ook de rabbijnse exegese heeft een grote invloed gehad op de Statenvertaling.
C.M.L. Verdegaal, De StatenBijbel en de Rabbijnen, Tilburg 1998.
Luther gebruikte een Soncino-bijbel voor zijn Duitse vertaling; het is niet aantoonbaar dat hij over een rabbijnenBijbel beschikte. De NBG-vertaling 1951 is gebaseerd op de Codex Leningradensis. Dat geldt ook voor de Nieuwe Bijbelvertaling uit 2004, die echter rekening houdt met de vondsten in de Judese woestijn en vroege versies. De Codex Leningradensis is ook de basis van de Willibrordvertaling, waarin de Vulgata echter ook een rol speelt.
H. van Nes, MA, is voormalig docent Hebreeuws aan de Evangelische Theologische Faculteit van Leuven (B). Hij is momenteel onderzoeker aan het Instituut voor Joodse Studies in Antwerpen.
Bronvermelding
Hans van Nes, ‘Vroege edities van de Hebreeuwse Bijbel’ in: Met Andere Woorden 35/3-4 (november 2016), 36-49.
Geraadpleegde literatuur
- L. Avrin, Scribes, Script, and Books. The Book Arts from Antiquity to the Renaissance, Chicago 1991.
- Gedeon Borsa, ‘Druckorte in Italien vor 1601’ in: Gutenberg-Jahrbuch 1976, 311-14.
- Gedeon Borsa, ‘Drucker in Italien vor 1601’ in: Gutenberg-Jahrbuch 1977, 166-169.
- S. G. Burnett, ‘The Strange Career of the Biblia Rabbinica among Christian Hebraists, 1517–1620’ in: B. Gordon e.a. (red.), Shaping the Bible in the Reformation. Books, Scholars and Their Readers in the Sixteenth Century, Leiden 2012, 63-83.
- C.M. Cipolla, Money in Sixteenth–Century Florence, Berkeley 1989.
- L. Febre, The Coming of the Book. The Impact of Printing, 1450-1800, Londen 1997.
- C. Ginsburg, Introduction to the Massoretico-critical Edition of the Hebrew Bible, Londen 1897.
- H. van Nes & E. Staalduine-Sulman, ‘The “Jewish” Rabbinic Bibles versus the “Christian” Polyglot Bibles’ in: A. Houtman e.a., A Jewish Targum in a Christian World, Leiden 2013, 185-207.
- J. Penkower, Ya‘aqov Ben Chayim u-Tzmihat Mahadurat ha-Mikraot ha-Gedolot, Jeruzalem 1982.
- F. Posset, Marcus Marulus and the Biblia Latina of 1489. An Approach to His Biblical Hermeneutics, Köln 2013.
- C. Sirat, Hebrew Manuscripts of the Middle Ages, Cambridge 2002.
- C.M.L. Verdegaal, De StatenBijbel en de Rabbijnen, Tilburg 1998.
- C. Witcombe, Copyright in the Renaissance. Prints and the Privilegio in Sixteenth-Century Venice and Rome, Leiden 2004.