Uitgangspunten van de Nieuwe Bijbelvertaling
Vertalen wat er staat
Frits van der Meij
Door het verschijnen van Werk in uitvoering, een boek met de Nieuwe Bijbelvertaling (NBV) van de boeken Ester, Prediker, Jona, Judit en Handelingen, is de discussie over de NBV in volle hevigheid losgebarsten. Een aantal van de vertaaltheoretische uitgangspunten wordt nog eens op een rijtje gezet.
Vertalen is het overzetten van een tekst vanuit een taalsysteem in een ander taalsysteem. Wie het begin van het Bijbelboek Jona vertaalt als: Het woord van de HEER geschiedde tot Jona (en daar ook nog bijvoegt dat dat is wat er in het Hebreeuws staat) wekt de indruk dat hij meent dat vertalen louter een woordenboekenkwestie is. Je zoekt alle Hebreeuwse woorden op in het lexicon, je vervangt ze door de Nederlandse equivalenten, en je bent klaar. Het doet dan niet ter zake dat dat vervolgens een zin oplevert die door taalkundigen zou worden voorzien van een *, hetgeen betekent dat dit geen welgevormde Nederlandse zin is.
De groep hebraici, graeci en neerlandici die op dit moment de Bijbel vertaalt, neemt geen genoegen met een dergelijke vertaling. Als de hebraïcus zijn werkvertaling bij de neerlandicus inlevert, staat er in de werkvertaling iets als: ‘Het woord van de HEER geschiedde tot Jona’. Je kunt dan zeggen: ik laat dat zo staan, ik vind dat mooi. Wij zeggen: het werk begint pas. Wij hebben ons ten doel gesteld een vertaling te leveren in de Nederlandse taal, een taal met haar eigen mogelijkheden en onmogelijkheden, een taal waarin je, net als in het Hebreeuws, op een mooie manier mooie dingen kunt zeggen, of lelijke op een lelijke manier, met alle varianten daartussenin. Het werk is niet gedaan als de werkvertaling is afgeleverd, wij nemen geen genoegen met een vertaling in gezwollen Nederlandse woorden waar de Hebreeuwse syntaxis nog doorheen schemert, of het nou mooi is of niet. De theoloog redeneert: het werkwoord geschieden is oerBijbels en geeft het signaal aan de lezer: dit is een vertelling. Het Nederlandse woord eens is oerhollands, en geeft de lezer datzelfde signaal, maar nu op een Nederlandse manier, zo redeneren wij. In het Hebreeuws is er niets geheimzinnigs aan de manier van zeggen die leidt tot de Nederlandse woord-voor-woordvertaling ‘het woord geschiedde tot Jona’. Wie dat geheimzinnig vindt, verwart vorm en inhoud. De wijze van uitdrukken is in het Hebreeuws heel normaal. Zo zeg je dat in het Hebreeuws. Dat neemt niet weg, dat de gebeurtenis zelf natuurlijk niet alledaags is. Het is heel ongewoon als God tot je spreekt, maar dat geheimzinnige zit niet in de Hebreeuwse woorden, en mag, volgens de vertaalprincipes van de NBV, dan ook niet in de Nederlandse woorden zitten. Vandaar dat de eerste zin van Jona luidt: ‘Eens richtte de HEER zich tot Jona.’
Pijpenstelen
Die vertaalprincipes zijn, het is zo langzamerhand bekend, te herleiden tot twee basisprincipes: doeltaalgericht en brontekstgetrouw. Om een dergelijke vertaling te kunnen maken, wordt er binnen de NBV onderscheid gemaakt tussen taalkenmerken en tekstkenmerken. Een taalkenmerk maakt deel uit van het taalsysteem van een taal; een tekstkenmerk hoort bij een specifieke tekst. Een taalkenmerk van het Hebreeuws mag niet in de Nederlandse vertaling van Jona zichtbaar zijn, maar alle tekstkenmerken moeten worden overgenomen. Een voorbeeld uit het Engels: It’s raining cats and dogs. Wie vertaalt: het regent katten en honden, vertaalt verkeerd. Wie vertaalt: het regent heel hard, vertaalt de inhoud wel correct, maar heeft te weinig op de vorm gelet. En wie vertaalt: het regent pijpenstelen, of: het is hondenweer, doet recht aan zowel de vorm als de inhoud van de mededeling.
Nog een voorbeeld uit het Engels: een populaire televisieserie uit, meen ik, de jaren zeventig, die speelde in een groot warenhuis, had als titel Are you being served? De Nederlandse vertaling van die titel luidde: Wordt u al geholpen? Dat is een adequate vertaling. Weliswaar is ook ‘Wordt u geholpen?’ een welgevormde Nederlandse zin, maar het is niet de juiste zin voor de situatie. Elke Nederlandse verkoper die een klant te woord staat, gebruikt het woordje ‘al’ in deze zin. Het Nederlands ‘houdt’ van dergelijke kleine woordjes, ze behoren tot onze taal. Het woord is niet terug te voeren op een Engels woord, maar is een kwestie van gebruikssituatie, van pragmatiek. In de NBV geldt hetzelfde. Niet voor niets is een van de uitgangspunten dat de Bijbelse talen, het Hebreeuws, het Aramees en het Grieks, talen zijn als alle andere talen, net zoals het Nederlands.
Het bijzondere van de Bijbel zit niet in de taalsystemen, maar in de wijze waarop er van die systemen gebruik is gemaakt. Het zit in de vorm en de inhoud van de Bijbelboeken; het zit, met andere woorden, in de tekstkenmerken.
Raar Nederlands
Hebreeuws is geen Nederlands. De Hebreeuwse zinsbouw, de syntaxis, is een andere dan de Nederlandse. De Hebreeuwse taal kenmerkt zich onder andere door een veelheid aan paratactische, nevenschikkende, constructies. ‘Jona ging de stad uit en zette zich neer ten oosten van de stad’ is daar een voorbeeld van. Het Nederlands doet meer aan onderschikking, en verdeelt veel zinnen in hoofd- en bijzinnen. ‘Nadat Jona Nineve had verlaten, was hij ergens aan de oostkant van de stad gaan zitten.’ Nu is die eerste zin geen onmogelijk Nederlands, en al helemaal niet fout, maar een tekst waarin weinig of geen bijzinnen voorkomen leest niet als een natuurlijke Nederlandse tekst. Als het origineel wel als een natuurlijke Hebreeuwse tekst leest, moet dat ook gelden voor de Nederlandse vertaling. Ergo: in de Nederlandse Jona zijn meer onderschikkende constructies te vinden dan in de Hebreeuwse. Doet de vertaling daarmee onrecht aan het origineel? Naar onze mening niet. Een tekst die vol staat met zinswendingen als Sta op, ga naar Nineve, die grote stad, en roep tegen haar, want opgestegen is hun kwaad voor mijn aangezicht en hij stond op, om te vluchten naar Tarsis, weg van voor het aangezicht van de Heer, is een rare tekst. Het is een tekst waarmee een predikant vanaf de kansel wellicht eer kan inleggen omdat hij de gemeente weet te vertellen wat al dat rare Nederlands betekent, maar het is geen tekst die de eenvoudige taal waarin Jona geschreven is, goed weergeeft. Het is proza dat in feite nog steeds om een vertaling vraagt, omdat eenvoudig maar elegant Hebreeuws in onbegrijpelijk Nederlands is weergegeven. Nu staat er in de Hebreeuwse en Griekse Bijbel veel dat onbegrijpelijk is, mysterieus, verheven en hoog-poëtisch. Maar er staat ook van alles in dat gewoon is, eenvoudig, alledaags en van de straat. Het is moeilijk een boek te vinden waarin zoveel verschillende genres, literaire en niet-literaire, te vinden zijn, en zoveel verschillende vormen van taalgebruik.
Aan al die genres wordt in de NBV recht gedaan, naar inhoud en naar vorm. Een vertaling van de Bijbel waarin geen poëzie te vinden is, is een slechte vertaling, net als een vertaling waarin alles bijzonder en verheven is.
Helder
In het Nederlands Dagblad van 27 oktober 1998 bespreekt prof. dr. C.J. de Ruijter, hoogleraar aan de Theologische Universiteit van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) in Kampen, Handelingen 2:1-13, het pinksterverhaal.
Een citaat uit die bespreking:
Vertaaltechnisch is er veel gebeurd in vers 5 en 6. Te veel om hier precies uit te leggen. Er is een hele serie beslissingen genomen, die inhouden dat de brontekst niet erg letterlijk is weergegeven. Maar het resultaat vind ik wel heel helder. Per saldo doet het mijns inziens ook recht aan wat er in de brontekst staat.
Wat prof. De Ruijter hier constateert, is wat er in de NBV wordt nagestreefd. Ik zou er nog een schepje bovenop willen doen: een vertaling in goed Nederlands die recht doet aan wat er in de brontekst staat, benadert dichter het origineel dan een woord-voor-woordvertaling. In een woord-voor-woordvertaling zijn namelijk de woorden wel vertaald, maar alle andere zaken die taal uitmaken, zoals syntaxis en pragmatiek, en ook de esthetiek, zijn daarbij vergeten.
In Nederland is er ruimte voor vele Bijbelvertalingen. Naast de Statenvertaling, de NBG-vertaling 1951, de Willibrordvertaling en de Groot Nieuws Bijbel, naast ook de vertalingen van de Societas Hebraica Amstelodamensis en die van ds. Ter Linden, is er plaats voor en behoefte aan de NBV. De NBV wordt geen vertaling in de omgangstaal, geen vertaling waarmee je de grammatica van het Hebreeuws of het Grieks kunt leren, en evenmin een vertaling waarin de magie van de tekst gezocht wordt in wonderlijke grammaticale constructies of oude vertrouwde woorden. Het wordt, zo hoop ik, een vertaling waarin de oude Bijbelteksten tot hun recht komen in een modern, krachtig Nederlands dat soms poëtisch, dan weer zakelijk, dan weer retorisch van karakter zal zijn, zonder ooit in de geheimtaal van theologen te vervallen.
Drs. F.J.A. van der Meij is neerlandicus en werkt mee aan het project Nieuwe Bijbelvertaling.
Bronvermelding
F.J.A. van der Meij, ‘Uitgangspunten van de Nieuwe Bijbelvertaling. Vertalen wat er staat’ in: Met Andere Woorden 18/1 (1999), 2-6.