Op reis: de reizigers uit Genesis 11 en hun reizende God
Robin ten Hoopen
Reizen doen we allemaal. Van ons huis naar het werk. Naar de supermarkt of naar familie. Veel van onze reisbewegingen zijn kort. Soms zijn onze reizen echter langer en is ook de impact van een reis groter. Epische verhalen als het Gilgamesj-epos, de Odyssee en de Hobbit beelden treffend uit wat een reis met een mens kan doen. Je moet zaken achterlaten, wordt geconfronteerd met jezelf en komt nooit onveranderd aan op je bestemming. Het is misschien wel daarom dat een reis ook functioneert als metafoor voor een nieuw deel van je levenspad, een pensionering bijvoorbeeld.
Samenvatting |
In de Bijbel zijn reisverhalen alomtegenwoordig. Abraham, het volk Israël, de ballingen, Jona, Jezus, Paulus, allemaal gingen ze meer dan eens op reis. In veel van deze verhalen heeft een reis een identiteitsvormende functie voor de hoofdpersoon, terwijl de gevolgde route en de bestemming vaak een narratieve of theologische functie vervullen. Zo is Elia’s tocht naar de Horeb te duiden als een reis in het spoor van Mozes (1 Kon. 19) en trekken Jozef en Maria naar de Davidsstad Betlehem omdat juist daar de messias geboren moest worden (Luc. 2). Niet alleen wie er op reis gaat, maar ook waarvandaan, waarheen en waartoe is dus van belang voor een goede duiding van het verhaal.
In deze bijdrage deel ik enkele verrassende inzichten die ik opdeed toen ik het verhaal over de toren en stad van Babel in Genesis 11 begon te lezen als een reisverhaal. Zo bleek de aandacht voor beweging in dit verhaal groter dan ik dacht. Genesis 11 kent niet alleen een reizende God (Gen. 11:5, 7), maar start en eindigt ook met de migratie (nasa‘), vestiging (jasjav) en verspreiding (poets) van een mysterieuze groep reizigers (Gen. 11:2, 9). Bovendien werd ik getroffen door de afwezigheid van de plaats waar deze reis begon en de aanduiding van deze reizigers als ‘zij’, ‘hen’ of ‘hun’ (Gen. 11:2, 4, 6-9). Wie gaan hier eigenlijk op reis en wat voor reis kunnen we ons daarbij voorstellen? Ik draag deze bijdrage met veel plezier op aan Jaap van Dorp als teken van dank voor zijn rijke bijdrage aan de Bijbelinterpretatie van onder meer het boek Genesis en (hopelijk) als bron van inspiratie voor een nieuwe reis die nu voor hem ligt.
Genesis 11 als reisverhaal
De toren van Babel
Het verhaal over de toren en stad van Babel in Genesis 11:1-9 kan gelezen worden als een coherent verhaal dat zowel een concentrische als een parallelle structuur kent. Waar de parallelle structuur tot doel heeft om de handelingen van de mensen (Gen. 11:1-4) te contrasteren met de acties van JHWH (Gen. 11:5-9), staat in de concentrische structuur vers 5 centraal en gaat het primair om de aankondiging van JHWH’s afdalen (Gen. 11:5). Beweging speelt een belangrijke rol in het verhaal. De centrale positie van JHWH’s aankondiging tot afdalen in Genesis 11:5 en de vermelding van zijn daadwerkelijke afdalen in Genesis 11:7 benadrukken hoe JHWH zelf in dit verhaal in beweging komt. Bovendien toont het begin en eind van deze perikoop de beweging van menselijke reizigers (Gen. 11:2, 9). Hoewel deze mensen in de interpretatiegeschiedenis vooral tot bouwlieden van een stad en toren zijn geworden, is deze rol in het verhaal slechts tijdelijk. De horizontale beweging van de reizigers (Gen. 11:2) wordt immers wel gevolgd door een (verticaal) ten hemel stijgend constructiewerk (Gen. 11:3-4) dat JHWH’s (verticale) afdaling oproept (Gen. 11:5-7), maar dit alles leidt weer tot een horizontale verspreiding van de bouwlieden (Gen. 11:8-9). Zo worden de reizigers van constructiewerkers weer tot reizigers.
Tot slot viel mijn oog op het gebruik van het werkwoord nasa‘ bij de introductie van deze reizigers (11:2). De wortel נסע (nasa‘), meestal weergegeven als ‘reizen, wegtrekken’ en vaak duidend op een leefstijl in tentenkampen, komt dertien keer voor in Genesis. In twaalf gevallen zijn de aartsvaders het subject (Gen. 12:9 [2x], 13:3, 11; 20:1; 33:12, 17; 35:5, 16, 21; 37:17, 46:1). De enige attestatie van deze wortel in de oergeschiedenis (Gen. 11:2) zou gelezen kunnen worden als aanduiding dat deze reizigers als voorlopers van de patriarchen functioneren. Zij gaan op reis om zich te vestigen in Mesopotamië. Het werkwoord nasa‘ verraadt echter al dat hun verblijf in Sinear slechts tijdelijk is (zie verderop).
De mysterieuze reizigers in Genesis 11
Wie gaan er in Genesis 11 op reis en waar komen zij vandaan? De identiteit van deze menselijke reizigers en hun startlocatie blijft in het verhaal een raadsel. Hoewel de bouwlieden in het verhaal eenmaal worden aangeduid als ‘mensenkinderen’ of ‘mensen’ (bene ha’adam, Gen. 11:5) is de primaire aanduiding in Genesis 11:2-4 en 6-9 ‘zij’ (werkwoordsvorm derde persoon meervoud) of ‘hen/hun’ (een suffix derde persoon meervoud). Ook de introductie in Genesis 11:2 biedt weinig verheldering. Die wordt in de NBV21 als volgt weergegeven: ‘Toen de mensen in oostelijke richting trokken, kwamen ze in Sinear bij een vlakte, en daar vestigden ze zich.’ Wie zijn dan die ‘mensen’ en waar komen zij vandaan?
Voor wie de Hebreeuwse tekst als uitgangspunt neemt, wordt het raadsel nog iets groter. De Hebreeuwse combinatie die door de NBV21 vertaald wordt als ‘toen de mensen trokken’ kan meer letterlijk worden weergegeven als ‘bij hun reizen’ (benos‘am). Het door de NBV21 gekozen ‘mensen’ is dus een explicitering van het suffix ‘hun’. Deze explicitering is enerzijds gebaseerd op de verbinding met vers 1 – ‘hun’ uit vers 2 lijkt terug te verwijzen naar ‘de hele aarde’ (’èrèts) uit vers 1. Anderzijds speelt vers 5 een belangrijke rol: daar wordt in het Hebreeuws de groep aangeduid als ‘de mensen’ (bene ha’adam).
Sommige uitleggers hebben zich afgevraagd of het Hebreeuwse ’èrèts in één perikoop zowel ‘aarde’ (11:1) als ‘mensheid’ (11:2) kan aanduiden en of een suffix in het mannelijk meervoud (benos‘am) kan verwijzen naar het meestal (niet altijd!) vrouwelijke ’èrèts. Toch is deze identificatie de meest voor de hand liggende interpretatie in een verhaal uit de oergeschiedenis dat gaat over één volk dat één taal sprak (Gen. 11:1, 6). Kortom, het is inderdaad de hele mensheid die op reis gaat. Desalniettemin is daarmee de vraag wie ‘die mensen’ (of ‘de hele aarde’) dan zijn niet beantwoord. Gaat het hier om een theologische mensheid, om een concrete groep of misschien om allebei? Hoewel deze vragen kunnen leiden tot diachrone vragen over de redactie van de tekst, beperk ik mij hier tot de tekst zoals we die nu hebben. Voor de verschillende visies op de redactie van Genesis 11 verwijs ik graag naar de literatuurlijst.
De reizigers: hun identiteit in de receptiegeschiedenis en de Hebreeuwse tekst van Genesis 11
Zoals gezien ligt het voor de hand om de reizigers uit Genesis 11 te identificeren met de hele mensheid. Tegelijk laat de Hebreeuwse tekst ook ruimte voor een nadere identificatie van deze groep. In de interpretatiegeschiedenis is deze ruimte ruimhartig benut. Ik geef kort drie interpretaties weer.
In de eerste plaats is er een lezing die op basis van evolutionaire antropologische inzichten stelt dat de groep reizigers bestond uit een groep jager-verzamelaars die zich vanuit het Zagrosgebergte vestigde op de vlakte van Mesopotamië (tussen 6000-5500 v.Chr.) en daarna de stad Uruk bouwde (in het vierde millennium v.Chr.). In deze historiserende en evolutionaire lezing bevat Genesis 11 tweeduizend jaar cultuurgeschiedenis in één vers (Gen. 11:2). Deze visie is recent weer onder de aandacht gebracht in The Good Book of Human Nature van Karel van Schaik en Kai Michel.
In de tweede plaats biedt de interpretatiegeschiedenis een rijkdom aan tradities waarin de stedenbouwers en daarmee ook de reizigers geïdentificeerd worden met een groep buitenstaanders of badguys. Zo identificeert de auteur van het boek Wijsheid de reizigers met de naties (ethna) die hij plaatst tegenover de rechtvaardige Abraham (Wijsh. 10:5). Maarten Luther herkende in de reizigers en constructiewerkers vooral de zonen van Cham, maar ook de moslims/Ottomanen en de rooms-katholieken (Lezingen over Genesis). In deze gevallen wijst de beschuldigende vinger voor de bouw van stad en toren voornamelijk weg van de eigen groep.
In de derde plaats hebben veel interpreten de reizigers geïdentificeerd met Noach en zijn nakomelingen (o.a. Jub. 10:19-36; Josefus, Oudheden, 1.109-10). Deze lezing ligt voor de hand binnen het boek Genesis, maar levert binnen diezelfde interpretatiegeschiedenis wel de vraag op hoe Genesis 11 zich verhoudt tot Genesis 10. Hebben alle volken zich eerst verspreid over de aarde, maar keerden zij later weer terug, of biedt Genesis 11 een reflectie op een periode vóór Genesis 10?
Als je met deze interpretaties teruggaat naar de Hebreeuwse tekst van Genesis, valt je des te meer op hoe universalistisch de tekst is en hoe inclusief of ruim het taalgebruik. Genesis 11 spreekt niet alleen over de hele mensheid (Gen. 11:1) en één volk en één taal (Gen. 11:1, 6), maar ook over ‘ons/wij’ en ‘zij/hen/hun’. Het is de hele mensheid die stelt: ‘Komaan, laten wij stenen bakken (…) laten wij voor onszelf een stad en toren bouwen (…) en laten wij een naam maken voor onszelf’ (Gen. 11:3-4, mijn vertaling). Op zijn beurt pareert JHWH deze ‘wij-gerichtheid’ met ‘laten wij afdalen’ (Gen. 11:5). Vanuit een meer literaire lezing ligt het daarmee voor de hand dat het de verteller niet zozeer gaat om wie deze bouwlieden zijn. Veelmeer wil hij ons wijzen op hun (en onze) gerichtheid naar binnen, angst, centralisme en verlangen om naam te maken. Toch rest dan nog wel de vraag hoe de nadrukkelijke aanduiding van de reizigers als ‘hen’ en ‘zij’ (Gen. 11:2-4 en 6-9) in dit plaatje past.
Waarom kiest de verteller deze aanduidingen naast zijn nadruk op de hele mensheid en het ‘ons’ en ‘wij’? Ik wil hiervoor twee suggesties doen. In de eerste plaats hebben veel karakters in de (Jahwistische of niet-priesterlijke) oergeschiedenis een paradigmatische functie (o.a. Eva en Abel). Deze personages zijn niet slechts narratieve individuen, maar representeren ook structuren of groepen. Als we aannemen dat dit ook hier het geval is, kan dat verklaren waarom de reizigers worden aangeduid als ‘wij/ons’ en ‘zij/hen’. Juist zo kunnen zij zowel fungeren als een concrete niet nader geïdentificeerde groep en als de hele mensheid, inclusief de lezers of hoorders. In de tweede plaats kan het gebruik van ‘zij/hen’ de zich nog ontwikkelende identiteit van deze reizigers benadrukken. De reizigers die bouwlieden worden, om vervolgens weer reizigers te worden, zijn nog geen concreet volk. Zij bestaan nog uit de hele mensheid die zich vanuit Babel zal verspreiden om zo tot vele volken te worden. Het gebruik van ‘wij/ons’ en ‘zij/hen’ past daarbij.
De bestemming: waarom reist deze mensheid naar Babel?
Nu we voorgesteld hebben om de reizigers te identificeren als de hele pre-Abrahamitische mensheid, komt de vraag naar de bestemming in beeld. Waarom reizen deze mensen naar Babel? Het meest gegeven antwoord op deze vraag is dat het verhaal hiermee een voorafbeelding wil bieden van de ballingschap. In lijn met het werk van Ronald Hendel wil ik echter een alternatief voorstellen. Hendel leest Genesis 11 als deel van de (Jahwistische of niet-priesterlijke) oergeschiedenis (Gen. 1-11) die is geschreven door een volk dat zich een relatieve laatkomer op het wereldtoneel wist, maar er ook van overtuigd was dat hun God JHWH universele macht had. Om Israël een plek te geven op dat wereldtoneel in de periode voor Abraham, Isaak en Jakob (vanaf Gen. 12) maakt de oergeschiedenis gebruik van Oud-Oosterse en vooral Mesopotamische tradities. Enerzijds neemt de oergeschiedenis deze Oud-Oosterse tradities over (o.a. het vloedverhaal en de plaatsen Sinear en Babel [Gen. 11:1-9]). Anderzijds biedt de Bijbelse oergeschiedenis een eigen en alternatieve kijk op het vroegste begin. Zo is er één God, JHWH, en wordt de bouw van steden niet het hoogst haalbare, zoals in de Mesopotamische traditie, maar wordt Babel tot een plaats van verwarring. Mijns inziens past de reis naar Sinear uitstekend binnen deze combinatie van tradities overnemen en op zijn kop zetten. Deze reis is daarom primair een theologisch en identiteitsvormend construct. In Genesis 11 trekt de pre-Abrahamitische mensheid (van Israël en volkeren) naar het imperiale centrum in de Mesopotamische wieg van de beschaving om aldaar verspreid te worden over de aarde. Zo wordt laatkomer Israël gegrond in een pre-Abrahamitische mensheid die teruggaat tot de oudste beschaving, wordt deze beschaving bekritiseerd en kan Abraham, en met en in hem heel Israël, ten tonele verschijnen. Dat brengt ons bij de reizende JHWH, die al deze beweging in gang zet.
Een reizende God die de mensheid in beweging zet
In Genesis 11 vinden we zoals gezegd niet alleen menselijke maar ook goddelijke reizigers. Genesis 11:5-7 vertelt hoe JHWH en zijn hemelse raad afdalen om de toren en stad te inspecteren. Deze afdaling kan geduid worden vanuit de vaak voorgestelde connectie tussen de toren van Babel en de Mesopotamische ziggoerat (ziqqurrat). Hoewel de exacte functie van een ziggoerat onduidelijk blijft, wordt meestal aangenomen dat dit gebouw fungeerde als trap tussen hemel en aarde. Zijn functie was dan niet zozeer dat de mens zou opklimmen, maar dat de godheid zou afdalen uit de hemel om op de ziggoerat de maaltijd te gebruiken. Vanuit deze connectie tussen toren en ziggoerat zou de torenbouw van Babel kunnen worden geduid als een poging om JHWH naar beneden te krijgen zodat deze God in Babel zou resideren om aldaar de stedelingen te zegenen. In deze lezing hopen de reizigers, die samengeklonterd in een stad in de vallei tot stilstand zijn gekomen, de gunst van JHWH te verwerven en zelf naam te maken (Gen. 11:5).
JHWH wil hier echter niets van weten. Zijn afdaling naar Babel heeft juist tot doel om de mensen te verspreiden. Beweging is zo het medicijn tegen stilstand. De universele God JHWH laat zich niet beperkten tot één plek, zeker niet tot Babel, maar zet de verspreiding van de mensheid in gang. Juist zo kunnen het verhaal van Abraham en de reis naar het beloofde land op gang komen. Het land waar Abraham altaren zal bouwen in plaats van torens en steden, waar JHWH’s naam groot zal worden gemaakt en waar JHWH op zijn beurt Abraham een grote naam zal geven (Gen. 12:1-9).
Conclusie
In deze bijdrage heb ik laten zien welke rol reisbewegingen spelen in Genesis 11. Ik heb betoogd dat de reizigers uit Genesis 11 geïdentificeerd kunnen worden met de pre-Abrahamitische mensheid die op reis gaat naar Sinear en Babel. Hun reis heb ik geïnterpreteerd als een theologische, sociologische en identiteitsvormende reis naar de wieg van de beschaving, die zowel de oergeschiedenis van Israël fundeert in Mesopotamië als Babel onder kritiek plaatst. JHWH’s afdaling naar Babel en zijn verspreiding van de mensheid laten zien dat de mensheid niet moet samenklonteren in Babel, maar moet wegtrekken uit dit babbelcentrum. Vanuit hun tijdelijke verblijfplaats worden de bouwlieden zo weer tot reizigers. Zij moeten zich verdelen over de aarde zodat de wereld van de vele volken kan beginnen en Abraham ten tonele kan verschijnen. Op zijn beurt zal dan ook Abraham beginnen aan een reis. Deze oerreis (of Oerreis) aller reizen uit Genesis 12 heeft over de eeuwen heen weer vele anderen in beweging gebracht. Zo ook Jaap van Dorp, die zich de afgelopen jaren nadrukkelijk met de zegen van Abraham heeft beziggehouden.
Jaap van Dorp, ‘De zegen van Abram als revisie-probleem. Herziening van de vertaling van Genesis 12:3b’.
R.B. ten Hoopen MA is promovendus aan de Protestantse Theologische Universiteit, predikant binnen de Protestantse Kerk in Nederland en werkt in 2021 bij het Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap.
Bronvermelding
Robin ten Hoopen, ‘Op reis: de reizigers uit Genesis 11 en hun reizende God’ in: Cor Hoogerwerf, Mirjam van der Vorm-Croughs en Matthijs de Jong (red.), Vertalen is verrassen. Nieuwe vensters op Bijbelse teksten, Haarlem/Antwerpen 2022, 43-54.
Literatuur
- Jaap van Dorp, Matthijs de Jong & Clazien Verheul, ‘Vertaalaantekeningen bij het oecumenisch leesrooster (6)’ in: Met Andere Woorden 28/1 (2009), 31-40.
- Jaap van Dorp, ‘De zegen van Abram als revisie-probleem. Herziening van de vertaling van Genesis 12:3b’ in: Met Andere Woorden 36/2 (2017), 6-21.
- Ronald S. Hendel, ‘Genesis 1-11 and Its Mesopotamian Problem’ in: Erich S. Gruen (red.), Cultural Borrowings and Ethnic Appropriations in Antiquity, Stuttgart 2005, 23-36.
- Robin B. ten Hoopen, ‘“And as They Travelled Eastward” (Genesis 11:2). Travel in the Book of Genesis and the Anonymous Travelers in the Tower of Babel Account’ in: P.B. Hartog, S.K. Luther & C.E. Wilde, Jewish, Christian, and Muslim Travel Experiences, Berlin [te verschijnen in 2022].
- Arie van der Kooij, ‘The City of Babel and Assyrian Imperialism. Genesis 11:1-9 Interpreted in the Light of the Mesopotamian Sources’ in: André Lemaire, Congress Volume Leiden 2004, Leiden 2006, 1-18.
- Martin Luther, Lectures on Genesis, red. Jaroslav Pelikan & Daniel E. Poellot, deel 2 van Luther’s Works, Concordia 1960.
- Carel van Schaik & Kai Michel. The Good Book of Human Nature. An Evolutionary Reading of the Bible, New York 2016.
- Christoph Uehlinger, Weltreich und “eine Rede”: Eine Neue Deutung der Sogenannten Turmbauerzählung (Gen 11, 1-9), Freiburg 1990.