Het Woord aan het woord
Rede gehouden door prof. dr. H. Berkhof in de Westerkerk te Amsterdam ter gelegenheid van het 150-jarig bestaan van het Nederlandsch Bijbelgenootschap.
Het Woord aan het woord. Dat is een m.i. gelukkig gekozen slagzin. Omdat hij in énen drie zaken samenvat:
Ten eerste is dit een goede samenvatting van wat het N.B.G. in de afgelopen anderhalve eeuw heeft beoogd en gedaan.
Ten tweede geeft het aan, dat het gaat om iets dat veel meer en veel hoger is dan wat het N.B.G. zelf, en ook dan wat de kerken zelf kunnen doen. Het suggereert dat wij maar bescheiden loopjongens zijn in een werk dat de Geest mede via ons wil doen.
En ten derde geeft dit thema aan dat wij, hoe bescheiden onze taak ook is, betrokken zijn in een opdracht die in deze aardse bedéling nooit zal eindigen en die in steeds nieuwe vormen, wisselend van geslacht tot geslacht, zal moeten worden uitgevoerd.
Laat ik met het eerste gezichtspunt mogen beginnen. ‘Het Woord aan het woord’ is een samenvatting van wat het N.B.G. in deze 150 jaar heeft beoogd en gedaan. Hier in Nederland, evenals elders in Europa, begon het als een tegenbeweging tegen de wijze waarop de franse revolutie en Napoleon het gevestigde bestel omwoelden. Een slapende christenheid werd wakker in een wereld die anders was dan men had gedroomd. Men kan zeggen dat de Bijbelgenootschappen de strijd wilden aanbinden met een macht die men toen vaag zag opdoemen en die wij nu de secularisatie noemen. De oprichters wisten: het geneesmiddel tegen de kwaal van onze verwarringen is, dat voor de scharen die geen herder hebben, het Woord aan het woord komt. Zo werd het N.B.G. één der eerste vormen van het moderne apostolaat.
Dat werd in nog veel sterker mate het geval, toen het N.B.G. kort daarna met zijn taal- en vertaalarbeid zijn krachtige schouders mee ging zetten onder het zendingswerk. Wat er op deze wijze missionair, maar ook taalkundig en cultureel voor Indonesië, Suriname en de Antillen is gedaan, en nu in Afrika is begonnen, is met geen pen te beschrijven. Ook al uit dat oogpunt is het te betreuren dat de grote ex-functionaris van het N.B.G., Kraemer, hier niet kan staan om daarover een getuigenis van binnen uit te geven.
Intussen zou over de betekenis van het Bijbelgenootschap voor het pastoraat in Nederland al evenzeer een lofrede kunnen worden gehouden. Om de vindingrijkheid van Bijbeluitgaven in alle soorten en maten, voor de bespottelijk lage prijzen, om het gelijke tred houden met de modernste druktechniek, om het grootse ondernemen van een nieuwe Bijbelvertaling en om de durf, in de laatste jaren getoond, om door nóg moderner vertalingen en door zich met het Bijbelgebrúik te gaan bezighouden, het Woord in het Nederland van heden opnieuw en als nieuw aan het woord te laten komen. Een grootse en onmisbare dienst aan apostolaat en pastoraat beide.
Ik sta hier gelukkig niet als lofredenaar. De tijd zou trouwens veel te kort zijn om alle facetten te belichten. Ik noem dus nog maar één lijn waarlangs het Bijbelgenootschap het Woord aan het woord heeft laten komen: naast het apostolaire en het pastorale is er ook en in toenemende mate het oecumenische aspect geweest. Het N.B.G. vermijdt terecht, dat grote woord te gebruiken. De éénwording der kerken is geen zaak van een Bijbelgenootschap. En toch. Het N.B.G. heeft de vertegenwoordigers van nederlandse kerken, in een bredere scala dan ergens anders, bij elkaar weten te brengen om samen de Bijbel te vertalen en te verspreiden. En door juist zo zakelijk bezig te zijn met het gezag waaronder wij ons willen stellen, bleken we ook landelijk en plaatselijk de broederband nieuw te gaan beseffen en ontvankelijk te worden voor nieuwe herkenning en toenadering. Hoe [m]eer het Woord overal in onze kerken aan het woord komt, des te dringender en zuiverder komt de roep om onze eenheid aan de orde.
Zo is er prachtig werk gedaan en niets wijst er op, dat het N.B.G. van plan is op zijn lauweren te gaan rusten. Maar juist daarom wil het in deze feestelijke ure de vraag nieuw gesteld zien: komt werkelijk in ons midden het Woord aan het woord? Juist het N.B.G. weet, dat groeiende verkoopcijfers nog niets zeggen over het lezen. En dat het lezen nog weinig zegt over het verstaan. Vandaar de hartstocht om het Woord in steeds moderner nederlands te vertolken. Ik behoor tot degenen die daar van ganser harte achter staan. En toch moeten we ook nu in alle nuchterheid zeggen: zoals het kopen nog niets zegt over het lezen, zoals het lezen nog weinig zegt over het verstaan, zo zegt ook de verstaanbaarheid (hoe nodig ook) nog weinig of niets, als het gaat om de alles beslissende vraag of het Woord aan het woord komt, of het gehoor en gehoorzaamheid vindt. Daar ik mijzelf en mijn nederlandse volk enigszins ken, ben ik zo vrij hierover pessimistische gedachten te hebben. Het Woord wil aan het woord komen. Maar willen wij het aan het woord láten? Daarmee kom ik aan de betekenis van onze slagzin voor de tijd die voor ons ligt. Het Woord aan het woord! Dat is meer dan een beschrijving van wat er gedaan is. Het wijst naar de toekomst. Het is geen gebed voor ons nederlandse volk. En dan ook een program, een strijdkreet.
Een strijdkreet zeg ik. Want alles wijst er op, dat wij van dit meest verspreide boek niet gediend zijn. In de wereld niet. En in de kerken niet. Laat ik u enkele grote machten noemen, die er in ons midden op uit zijn, te voorkomen dat het Woord aan het woord komt.
De eerste tegenmacht is de idee, dat de Bijbel een heilig boek is, in de zin waarin allerlei religies er heilige boeken op na houden, in de zin waarin de Veda’s, de Avesta en de Koran heilige boeken zijn. Een boekverering in die zin is binnen het christelijk geloof uitgesloten. Eigenlijk weten we dat allen wel. Ik draag in de linkerzak van mijn colbert jasje altijd een zakBijbeltje. Ik kan dus zeggen: ik heb een Bijbel in mijn zak. Maar ik kan niet zeggen: ik heb Gods Woord in mijn zak. Na een geslaagde Bijbelverkoop campagne heb ik eens een dominee horen uitroepen: Gods Woord is uitverkocht! We voelen allen: dat kan niet. De sprekende God valt niet samen met het boek dat van zijn spreken getuigt. En toch zit de mythe van het heilige, uit de hemel gevallen boek er bij ons diep in. Het N.B.G. heeft daar veel mee te stellen: vraag het maar aan de colporteurs. Misschien vindt u dat een onschuldige zaak, alleen maar een kwestie van overdreven verering. Maar dat is het allerminst. Het gevolg van deze Bijbelmagie is, dat dit boek buiten het gewone leven wordt gezet, opgesloten op een heilige bovenverdieping. De magisch-geladen woorden er van worden niet meer gehoord als bedoeld voor mijn gewone bestaan. Hèt Woord, of zoals Calvijn het prachtig noemt: de persoon van de sprekende God, kan door de heilige woorden heen niet meer aan het woord komen.
Hoe diep dat gevaar er bij ons volk in zit, werd me ineens duidelijk bij de bekende Vara-rel aan het begin van dit jaar. Duizenden mensen waren ‘gekwetst’, zoals dat tegenwoordig heet. Omdat er heilige woorden waren gebruikt in een ànder verband. Men vroeg niet meer, of die woorden in dat andere verband misschien juist weer iets terugkregen van het profetische, kritische en ironische dat ze in de Bijbel hebben. Ik vraag: kunnen die gekwetsten de Bijbel nog horen als zelf een kwetsend en bevrijdend, een beschuldigend en een wegwijzend woord? Als Gods steun, die in het gewone bestaan mij in een werkelijke ontmoeting komt toespreken?
Een tweede macht die er zich tegen verzet, dat het Woord aan het woord komt, is wat ik maar noem ons fundamentalisme. Dat is de laatste tijd een algemeen christelijk scheldwoord geworden, waarvan de inhoud vaak duister blijft. Ik bedoel er een euvel mee, dat met het vorige nauw samenhangt: dat wij alles in de Bijbel over één kam scheren, dat we alle teksten, verhalen, liederen, geschriften op één heilig rijtje naast elkaar zetten, ja dat we alle mededelingen en alle geboden met de dooddoener ‘het staat in de Bijbel!’ op dezelfde onaantastbare hoogte zetten. Ook dit kan een onschuldige en misschien wel een eerbiedwaardige zaak lijken. Maar dit fundamentalisme heeft betekend, dat telkens weer in het nederlandse politieke en sociale leven het Woord niet bevrijdend aan het woord kwam, omdat de uit hun verband gelichte Bijbelwoorden zulk een bevrijding belemmerden.
Hoevelen hebben zich niet tegen de afschaffing der slavernij verzet omdat Paulus de weggelopen slaaf Onesimus naar zijn meester terugzond! En hoevaak heeft de reactie op sociaal gebied zich niet bediend van het woord uit het Spreukenboek: ‘Rijken en armen ontmoeten elkander; de Here heeft ze beiden gemaakt’! Toen Talma kwam met zijn wet tegen de nachtarbeid der bakkers, werd hij uit eigen kring bestreden met Bijbelwoorden waarin het opstaan-als-het-nog-nacht-is als een teken van vlijt wordt geprezen. De emancipatie van de vrouw werd aangevallen met Paulus’ vermaning over haar onderdanigheid; haar kortgeknipte haar werd als goddeloos gebrandmerkt, omdat het lange haar, ook weer volgens Paulus, een eer van de vrouw is.
Dat alles heeft veel schade en verdriet berokkend. In dat alles is niet het Woord aan het woord geweest, alleen maar de woorden. En daarom zijn er in Gods naam woorden gesproken die later moesten worden herroepen.
Misschien vraagt u nu: Maar wat was daar dan precies verkeerd aan? Dit, dat men niet inzag, hoe het Woord zich gelding verschaft en een doortocht baant door het getuigenis van levende mensen heen, gelovigen die net als wij kinderen zijn van hun eigen tijd en plaats. Zo geschiedt het Woord in, met en onder de mensenwoorden. Maar het valt er niet mee samen. Het is de magneet die de mensenwoorden richt. Zo wil het Woord vandaag weer in onze oren klinken. Dat gaat niet, door de Bijbelwoorden alleen maar te herhalen. Telkens weer moeten we de woorden nieuw horen tot op hèt Woord. Dat eist een eerbiedige vertaalarbeid. Niemand kan dat op eigen houtje. Het is een zaak van heel de gemeente van Christus. Wie oren heeft om te horen, moet horen wat de Geest nú tot de gemeente zegt. Niet in een slaafse repetitie van de Bijbelwoorden, evenmin in een eigenmachtig terzijde schuiven er van. Maar in een steeds herhaald bidden en zelfverloochenend nieuw geestelijk luisteren. Dan zullen de woorden niet meer gebruikt worden om goede dingen voortijdig af te snijden; dan zal integendeel het Woord de actualiteit van zijn wijsheid voor het samenleven van onze tijd met volmacht tot gelding kunnen brengen.
Met het aanwijzen van het fundamentalisme als tweede macht die er zich tegen verzet dat het Woord aan het woord komt, kwam ik al vlak bij de derde macht van verzet. Die ligt in onze traagheid. De Bijbel is een dik boek. Niemand overziet het in zijn rijkdom en variëteit. Ieder heeft daarom bepaalde geliefde gedeelten die het middelpunt vormen waaromheen voor zijn gevoel de rest van de Schrift geschaard ligt. B.v. bepaalde gedeelten van de Romeinenbrief of bepaalde Psalmen of gelijkenissen als die van de verloren zoon en van de barmhartige samaritaan. In die gedeelten heeft een mens op een bepaald ogenblik het Woord in de woorden gehoord. Zo gaat het en zo hoort het ook. Zulke inzichten kunnen tot ons komen als het manna in de woestijn tot het hongerende Israël. Maar u weet: je kon het manna niet bewaren: dan bedierf het. Wij kunnen niet teren op geestelijke inzichten die we vroeger opdeden. Dan doen we de Bijbel geweld aan. De verrassing is er dan uit. Het wordt een dood boek. We weten het al, en we horen overal hetzelfde, of het nu het bloed van Christus is of de voorzienigheid, het bevindelijke leven of de naastenliefde. Laten we eerlijk zijn: voor velen is de Bijbel daarom een vervelend boek geworden. En in allerlei prediking en onderricht wordt hij dag aan dag vervelend gemáákt. Omdat we denken dat we de Bijbel al achter ons hebben en niet zien dat hij ons tot steeds nieuwe ontdekkingen roept. Ja, in de oorlog hebben we daarvan iets ervaren. Nieuwe Bijbelgedeelten en nieuwe gezichtspunten gingen open. Toen we in een totaal veranderde wereld terecht kwamen met zijn onbekende vragen, stond de Bijbel daar al met zijn antwoorden en uitzichten op ons te wachten. Zo is het vandaag weer. We hebben de Bijbel nooit achter ons, maar altijd nog vóór ons. In een periode die alle nadruk legde op individualiteit en innerlijkheid, leefde de gemeente bijzonder van de Psalmen en de brief aan de Romeinen. In een periode als nu, waarin wij vanuit onze innerlijke bedreigdheid zoeken naar eenheid en gemeenschap en naar de zin, meer dan naar de redding van ons leven, krijgen andere Bijbelgedeelten een bijzondere glans: de eerste hoofdstukken van Genesis, de politieke en sociale boodschap der profeten, de kosmische uitzichten uit de brieven aan de Efeziërs en de Colossenzen. In het algemeen krijgen we meer gezicht op de actualiteit van het Oude Testament naast het Nieuwe, dan we in tijden hebben gehad. Onze vragen over de levenszin, het projecteren, de verborgenheid Gods, de plaats van de mens in de natuur — om slechts enkele actuele vragen te noemen, blijken juist in het Oude Testament op een verrassende wijze te zijn gesteld en beantwoord.
Ach, voor hoevelen geldt dit juist níet! Velen draaien in hun traagheid maar in hetzelfde Bijbelkringetje rond. Diep in hun hart vinden ze de Bijbel eigenlijk een vervelend boek. Ze merken niet dat ze zelf zo vervelend zijn geworden. De Bijbel is hun kussen geworden in plaats van hun gids. En zo komt het Woord in hun leven met zijn telkens nieuwe situaties, niet meer aan het woord. Want Jezus zegt: ‘Iedere schriftgeleerde die een discipel is geworden van het Koninkrijk der hemelen, is gelijk aan een huisheer die uit zijn voorraad oude èn nieuwe dingen te voorschijn brengt’.
Daarmee ben ik al toe aan de vierde macht die verhindert dat het Woord aan het woord komt. Dat is wat ik noem onze buiksprekerij. Misschien hoort dat woord niet in de Westerkerk thuis. Maar ik beroep me op de voorliefde van ons N.B.G. voor ‘algemeen verstaanbaar nederlands’!
De Bijbel verkeert nl. in een allermerkwaardigste situatie. Hij is het meest gekochte, minst aangevallene en hoogst geprezene boek ter wereld. In de huis-aan-huisfolder hebben we kunnen zien, hoeveel mensen de Bijbel als dierbaar bezit door het leven meenemen, kerkelijken èn onkerkelijken. Zullen we daarop trots zijn? Het N.B.G. is er toch niet gerust op, dat zo het Woord aan het woord komt. Het stelt, samen met de zustergenootschappen elders, een onderzoek in naar het gebruik. Hoe diep zo’n onderzoek kan gaan, weet ik niet. Maar ik vermoed dat het diepste geheim van veler gebruik is, dat ze al hun best doen om dit hoogvereerde boek zó te lezen, dat het precies dat zegt, dat wij altijd al hadden gedacht. We zijn almaar onbewust bezig om deze vreemde boodschap om te schakelen, in te schakelen, gelijk te schakelen, tot ze vriendelijk, stichtelijk, ongevaarlijk is geworden. Dat is wat ik de tegenstand van ons buikspreken noem. Zoals ik de drie eerste weerstanden vooral in de kerk signaleer, zo zie ik deze vierde vooral buiten de kerk. Men grijpt een aantal teksten op, die ons (wat we noemen: ) ‘liggen’, en we maken uit het machtige verhaal van Genesis tot Openbaring een reeks religieuze gedachten, een verheven moraal, een stuk levenswijsheid, een program van actie, een beschrijving van sympathieke maar onvervulbare idealen, een duplicaat van de tijdgeest of weet ik wat — maar steeds iets dat in mijn geestelijke kraam te pas komt, dat mijn hogere gevoelens streelt, dat mij niet stoort of weerspreekt of ergert of tot omkeer dwingt. In die zin zijn talloze mensen onbewust in een gevecht met de Bijbel gewikkeld. In onze merkwaardige, ambivalente verhouding tot dit vreemde boek wordt het diepste geheim van ons mens-zijn openbaar. Wij worden allen door de God van de Bijbel geboeid en getrokken. En tegelijk willen we hem niet aan het woord laten. We hebben een vaag gevoel dat het dan uit is met onze rust. Daarom praten we als een buikspreker tegen de Bijbel aan, tot we hem horen zeggen wat we zelf zeggen.
Ons thema vanmiddag is: het Woord aan het woord. Na wat ik over de weerstanden er tegen heb gezegd, begint dit thema bedenkelijk op een stichtelijke kreet te lijken. Iemand heeft de Bijbel eens treffend ‘de grote martelaar’ genoemd. Gebeurt het eigenlijk wel ergens, dat in de Bijbelwoorden het Woord aan het woord komt?
Ja, het gebeurt toch, telkens weer. Als het gebeurt, is dat (zeggen we:) het werk van de heilige Geest, die het Woord in ons en ondanks ons aan het woord laat komen. Dat is waar. Maar het gaat me nu om iets anders. Want de Geest werkt niet willekeurig. Hij werkt met de Bijbel. Hij werkt met een boek. En Hij weet wel, waarom. We hebben gehoord, hoe riskant het is dat het Woord tot ons komt, in de vorm van mensenwoorden. We hebben gehoord, tot welke kortsluitingen dat leidt. Maar de heilige Geest neemt die risico’s. Er staat immers zoveel tegenover. En Hij heeft eigenlijk geen keus. Stel u voor dat het Woord tot ons zou komen als de fluistering van een innerlijke stem of alleen een mondeling overgeleverd bericht, of hoe dan ook. Dan zou het weerloos aan onze buiksprekerij zijn uitgeleverd. Het Woord zou ondergaan in onze woorden.
Maar nu ligt het daar tegenover ons in de gestalte van een boek. God is oordelend en bevrijdend door de wereld gegaan en dat heeft Hij laten opschrijven. Om twee redenen. Ten eerste omdat Hij met ons handelt in de geschiedenis. Er zijn dingen gebeurd die met ons mee moeten reizen, omdat ze ons leven voorgoed bepalen. Ze zijn gebeurd, eens voor al. We moeten ze weten, onthouden, gedenken, niet vergeten. Daarom worden ze vereeuwigd. Ze staan in een boek.
En de tweede reden is, dat deze dingen zó vreemd zijn, dat we ze altijd weer zullen willen verdringen of verdraaien. Want in het middelpunt staat één die door ons allen samen ter dood is gebracht. Aan het kruis hebben wij onze schuld vereeuwigd.
Deze geschiedenis klaagt ons aan. En alleen wie de aanklacht accepteert, komt ook met de wonderbare bevrijding van dit verhaal in aanraking. Want de gekruisigde is ook de opgestane.
Heel de geschiedenis van Genesis tot Openbaring staat in het teken van kruis en opstanding. Wij worden er pas door bevrijd, als we er ons eerst door laten aanklagen en vernederen en omkeren. Als het Woord aan het woord komt, wordt ons eigen ik gekruisigd om met Christus te kunnen opstaan. Nu willen we allen wel opstaan. Maar die omweg over het kruis willen we niet. We zullen alles doen om deze omweg uit te wissen. Maar het Woord wil aan het woord blijven en daarvoor neemt het de gestalte aan van een boek. Jarenlang is aanvankelijk het leven van Jezus mondeling doorverteld. Tot de mensen hem steeds meer gingen omvormen naar hun wensen en de ergernis van het kruis gingen verzwakken. Toen werden achtereenvolgens de vier evangeliën geschreven. Nu staat het zwart op wit. Onaantastbaar. Op deze wijze is heel de Bijbel als boek geboren uit de strijd tegen de mens, die niet wil dat het Woord aan het woord komt. Het boek ligt keihard voor ons, het staat tegenover ons, het staat dwars op de stroom van ons denken en willen. Wij zullen alles doen om het op dood spoor te rijden. Wij laten het buikspreken. Wij maken het vervelend. Wij leven bij een kleine zelfgekozen bloemlezing. Wij maken er een heilig boek van. En de Bijbel is geduldig. Maar na al die mishandelingen ligt het toch daar nog onveranderd voor ons, staan de woorden nog steeds overeind, en worden we met de woorden van Paulus opgeroepen, ‘niet te gaan boven hetgeen geschreven is’.
Omdat dit boek ons onvruchtbare denken en streven wil kruisigen, zullen wij het telkens weer kruisigen. Maar telkens zal het, evenals de Heer van dit boek, uit al zijn kruisigingen opstaan. Telkens weer komen er de grote tijden in de kerkgeschiedenis, in de wereldgeschiedenis, in het persoonlijk leven, waarin wij moeten capituleren, omdat we ontdekken, dat juist de vreemde taal van dit boek, dat zich duurzaam tegen onze inschakelingen verzet, ons bevrijdt van onze nood, onze eenzaamheid, onze schuld. Het kruisigt ons denken en willen, om ons in berouw en omkeer, in geloof en liefde, in hoop en gehoorzaamheid tot een nieuwe humaniteit te doen opstaan. Zo zien we het werken. In Europa en Amerika. In Indonesië en Afrika.
Het Woord komt aan het woord. Daar zorgt het zelf voor. Het néémt het woord, telkens opnieuw. Het staat telkens weer op, omdat het een opgestane Heer vertegenwoordigt. En wij hier vieren met ons anderhalve eeuwfeest een stukje van dat opstandingsfeest mee. Tenslotte kunnen wij het wonder niet bewerken, dat het Woord aan het woord komt. Maar wij mogen ons in dienst van dat wonder stellen. En we zijn er tròts op, dat we mee mogen doen. We gaan weer verder met vertalen en drukken, met verspreiden èn toelichten; — ja ook dat laatste. Overal prikken we de pijnlijke en genezende injectie van de God van het kruis en van de opstanding in de bloedbanen van ons wereldlichaam. Er is veel belangrijk werk in de wereld te doen. Er is zeker ook veel, dat even belangrijk is als wat ons Bijbelgenootschap doet. Maar weet u iets dat belangrijker zou zijn dan dit mede-arbeiden aan de zin van het bestaan, dit leggen van de grondslag voor de nieuwe humaniteit van kruis en opstanding?
Bronvermelding
[H. Berkhof], Het Woord aan het woord. Rede gehouden door prof. dr. H. Berkhof in de Westerkerk te Amsterdam ter gelegenheid van het 150-jarig bestaan van het Nederlandsch Bijbelgenootschap, z.p. [1964].