Goede Vrijdag: Jezus’ ultieme mislukking (?)
In mijn blog van gisteren heb ik geschreven over de zeven ‘kruiswoorden’ van Jezus: zeven uitspraken van de stervende Jezus, gericht aan de mensen om Hem heen, of aan zijn hemelse Vader. Het zijn korte zinnen, uitgesproken door een kapotgemaakt lijf dat smacht naar de verlossing van de dood. Ze laten Jezus zien in zijn allermenselijkste gestalte, murw geslagen, kapotgemaakt, uitgeknepen als een sinaasappel. Wat zegt in dat verband die ene intrigerende kreet, waarin Jezus zich godverlaten voelt?
Die intrigerende schreeuw is de enige van de zeven kruiswoorden die door de evangelisten Marcus (15:34)
Verlaten
De mensen om Jezus heen begrijpen het niet goed. Ze denken dat Jezus om de profeet Elia roept. Al eerder (in Matteüs 16:15
Na het wel/niet drinken van de zure wijn slaakt Jezus nog één kreet en overlijdt. Het ‘mijn God, mijn God’ is daarmee het laatste verstaanbare woord dat Jezus voor zijn sterven uitsprak, althans bij Matteüs en Marcus. Hiermee krijgt het eli, eli een nog nadrukkelijkere positie: het is het definitieve testament van Jezus, zijn ultieme zelfidentificatie. Het lijkt paradoxaal: Jezus, volgens de christelijke traditie de mensgeworden Zoon van God, roept op het allerlaatste moment zijn Vader aan om Hem niet alleen te laten. Dit moment van godsverlatenheid heeft commentatoren vanaf het eerste begin al kopzorgen bezorgd.
Dodenzang
De meeste commentatoren zien in het eli, eli ‘slechts’ het evoceren van Psalm 22
Mislukt
Ik zou deze interpretatie nog wel een stapje verder willen voeren. Wie een ‘hoge christologie’ verkiest, ziet in Jezus vooral de mensgeworden God, die deelt in diens wijsheid, alwetendheid en almacht. Voor deze ‘superman’ is het kruis wel vervelend, maar niet onoverkomelijk, aangezien Jezus weet wat Hem te wachten staat en welke positieve gevolgen zijn dood en verrijzenis zullen hebben. Het lijden doet wel pijn, maar is nuttig en dus – op een bepaalde manier – dragelijk(er).
Wie een ‘lage christologie’ verkiest, doet het tegenovergestelde. Hij ziet in Jezus vooral de door God uitgekozen mens, die door God tot zijn zoon is aangenomen, de mens in wie andere mensen God zelf kunnen herkennen. Deze Jezus ziet zijn ideaal en missie in snel tempo slinken en tenslotte in bloed en tranen smoren. Met Hem zou God het messiaans tijdperk inluiden en de Romeinen verdrijven. En toen God er wat te lang over deed, provoceerde Jezus eerst de Joodse en daarna de Romeinse overheid om Hem te veroordelen, hetgeen wel een reactie van Gods kant moest oproepen.
Maar dat gebeurt niet: sterker nog, Hij krijgt niet een aframmeling, maar wordt tot de ergst denkbare straf veroordeeld, waarschijnlijk tot zijn eigen verbazing. Dit vermengde zich met een stiekem groeiende hoop dat nu toch echt het moment is waarop God zal ingrijpen. Die hoop blijft kloppen in zijn geslagen hart tot Hij bijna dood aan het kruis hangt en beseft: het is over, ik sterf, God grijpt niet in. Jezus’ lijden is zo beschouwd geen psychologische dip, maar een existentiële crisis: Hij beseft ineens dat zijn lijden zinloos is, dat God Hem versmaadt. En uit pure woede en wanhoop schreeuwt Hij – zoals eerder Job en de psalmist deden – tot de hemelen: ‘Waarom hebt u mij verlaten?’
Als gelovige hoef je van mij geen keuze te maken tussen deze twee christologieën. Wel is het goed om te beseffen dat Jezus’ lijden alleen achteraf universele heilzaamheid heeft gebracht. Het was geen automatisme met zekere causale relaties en voorzienbare scenario’s. Het was een goddelijke gok, die God met ons nam. En alleen door die te verliezen, kon Hij die winnen. En dat is precies wat Hij gedaan heeft.
Zalig Pasen.
Frank Bosman
Cultuurtheoloog en verbonden aan het Tilburg Cobbenhagen Center.