Geef de keizer wat des keizers is: de dood
‘Geef de keizer wat des keizers is’. Een bekende uitdrukking in de Nederlandse taal, ontleend aan een nieuwtestamentisch verhaal. Jezus wordt door een Farizeeër uitgedaagd om zich uit te spreken over de Romeinse belastingplicht. Hij laat zich echter niet in woorden vangen en antwoordt cryptisch: ‘Geef wat van de keizer is aan de keizer, en geef aan God wat God toebehoort’ (Matteüs 22:21
Deze ‘belastingtekst’, zoals ik die maar even noem, staat in de bredere context van de hoofdstukken 21 tot en met 25
Botsingen
De hoofdstukken 21 en 22
Jezus reageert daarna nog vier keer in bedekte termen op zijn critici. In de verhalen over de onwillige zoon (21:28-32
Twistgesprekken
In deze context vinden we vijf directe twistgesprekken: over Jezus’ autoriteit (21:23-27
Het probleem in het beantwoorden van deze vraag is dubbel. Als Jezus ‘nee’ zou antwoorden, zou hij hiermee zijn tegenstanders, en dan met name de Herodianen (vandaar dat die door de Farizeeën waren meegestuurd) een aanleiding gegeven hebben hem bij de Romeinen aan te geven. Gezien het feit dat Jezus zijn uitspraken waarschijnlijk in het bijzijn van een aanzienlijk groep getuigen zou doen, kon hij later niet meer ontkennen. En de Romeinen zouden een publieke oproep om geen belasting te betalen best kunnen beoordelen als een impliciete oproep tot ongehoorzaamheid aan Rome, waarop zeer zware straffen stonden. Als Jezus echter ‘ja’ zou antwoorden op de vraag, dan zouden de Farizeeën weer een aanleiding hebben om zijn autoriteit onder het Joodse volk aan te vallen met beschuldigen van collaboratie met de Romeinse bezetter.
Valstrik
Jezus heeft echter direct door welke val voor hem wordt opgesteld. ‘Waarom stelt u me op de proef, huichelaars?’ zo vraagt hij hen afkeurend. Dan vraagt hij hen om zo’n belastingmunt, een denarie. Een denarie (denarion in het Grieks) was een Romeins betaalmiddel met daarop het hoofd van een Romeinse keizer, zoals Tiberius, Augustus of Julius Caesar en een Latijnse inscriptie die de goddelijke waardigheid van de afgebeelde persoon moest beschrijven. De munt in de kwestie tussen Jezus, de Farizeeën en de Herodianen, had dus een sterke connotatie met de gehate bezetter en werd bovendien gebruikt door diezelfde bezetter om belasting te heffen. Op deze wijze moesten de Joden hun eigen bezetting financieren, hetgeen de munt een politiek geladen object maakte.
Jezus vraagt aan de Herodianen en de leerlingen van de Farizeeën wiens afbeelding op de munt staat (22:20
Twee rijken
In eerste instantie lijkt Jezus’ antwoord te suggereren dat er twee ‘rijken’ zijn (zoals dat later in de traditie is gaan heten). Het ene rijk is van de wereld, waar seculiere machthebbers het voor het zeggen hebben en waarin gelovige burgers gewoon hun belasting moeten voldoen. Het andere rijk is het hemelse rijk, waar God heerst en waarin van belasting betalen geen sprake is. Jezus lijkt beide heersers – God en de keizer – naast elkaar neer te zetten, hen van elkaar te scheiden zonder hen tegen elkaar uit te spelen. God verdient aanbidding en lof, de keizer zijn centjes.
Binnen de christendemocratische traditie is dit Bijbelvers dan ook nadrukkelijk gebruikt om de verhouding tussen kerk en staat theologisch en Schriftuurlijk te kunnen onderbouwen. De kerk bemoeit zich met geestelijke zaken, de keizer/koning/president/staat bemoeit zich met wereldlijke aangelegenheden zoals publieke orde en openbare voorzieningen, gefinancierd door het ophalen van belastingen bij de eigen burgers. Jezus roept niet op tot opstand tegen de wereldlijke heerser, maar tot gehoorzaamheid eraan. Jezus zegt bovendien zelf tegen Pontius Pilatus dat zijn koninkrijk niet bij deze wereld hoort (Johannes 18:36
Denarie
Maar ik twijfel aan deze traditionele lezing die de maatschappelijke status quo in stand houdt. Volgens mij zegt Jezus iets revolutionairs. Volgens mij roept Jezus op vooral geen belasting te betalen en daarmee de Romeinse keizer vooral niet onderdanig te zijn. Jezus heeft, als eerste, zelf geen Romeinse denarie op zak. Hij moet er om eentje vragen en krijgt die ook, namelijk van één van zijn critici. Dat betekent overigens direct ook dat de betreffende Farizese leerling of Herodiaan wel zo’n muntje bij zich draagt. En daarmee is de setting feitelijk al duidelijk. Jezus heeft geen belastingmunt, zijn opponent wel. Jezus betaalt geen belasting, zijn opponent doet dat kennelijk wel.
En daarvoor is meer bewijs in de tekst te vinden. De crux ligt namelijk in de frase ‘wat aan de keizer is’, of in mooi ouder Nederlands, wat is des keizers? Wat komt de Romeinse keizer toe? De keizer staat afgebeeld op de denarie, terwijl het afbeelden van mensen binnen de Joodse traditie problematisch is. Bovendien identificeert de keizer zich als goddelijk, hetgeen zelfs expliciet op de munt vermeld staat. Het idee van vergoddelijkte mensen of van het bestaan van meer dan één godheid was (en is) binnen het Jodendom al even ondenkbaar. Wie zich voordoet als God, maar het niet is – zoals in het geval van de Romeinse keizer – is dus een valse god, een afgod. En de Hebreeuwse Bijbel kent maar één vonnis voor afgoden: totale vernietiging.
Afgod
Nemen we als voorbeeld een tekst uit Deuteronomium (12:2b-3)
Jezus roept zijn volgelingen op dus vooral geen belasting aan de keizer te betalen, maar hem juist te straffen zoals je met een afgod zou doen. Door zijn revolutionaire oproep echter in een cryptische tekst te vatten, voorkwam hij arrestatie door de Romeinen, terwijl de goede toehoorders precies begrepen waar het om ging. Jezus was geen vriend van de Romeinen, of beter geformuleerd, Jezus was geen fan van de Romeinse bezettingsmacht. En meebetalen aan je eigen bezetting kon hij dan ook niet ondersteunen.
En wij dan?
Wat betekent dat voor onze wereld, waarin christenen toch eigenlijk altijd netjes en braaf belasting betalen aan de seculiere regering? Als wij als christenen ophouden met belasting betalen, dan maken we het niet lang in onze samenleving. Weliswaar zullen we er niet meer voor geëxecuteerd worden zoals in Jezus’ tijd, maar een vette gevangenisstraf zit er dan wel in. Je kan niet functioneren in onze maatschappij zonder aan allerlei seculiere voorzieningen mee te doen: ziektekostenverzekering, brandweer, politie, enzovoorts. We maken er immers ook dankbaar gebruik van als we ziek zijn of als ons huis in de brand staat. Misschien moeten we zo Jezus’ woorden ook weer niet wegen.
Ik denk dat het in Matteüs (en de andere evangeliën) niet gaat om het principe van belasting betalen per se, maar om belasting betalen aan een al dan niet buitenlandse overheerser, die zichzelf bovendien een goddelijke status toedicht. Zo’n keizer hoef je niet te gehoorzamen, zo’n rijk hoef je als christen niet te financieren. Jezus roept ons op geen overheersing van buitenaf te accepteren, maar je te verzetten tegen de kwade macht. Jezus roept ons ook op om niets of niemand heilig te noemen dan God alleen. En elke regering of machthebber die zichzelf boven God stelt, verdient een goede draai om de oren en geen onderdanigheid. Aan God alleen komt alle eer toe, aan onze regeringsleiders alleen een weloverwogen, pragmatische loyaliteit. En dat is wel degelijk een heel belangrijk verschil.
Frank Bosman
Cultuurtheoloog en verbonden aan het Tilburg Cobbenhagen Center.
Lees ook de andere blogs van Frank Bosman
Meer lezen over de boodschap van Jezus volgens de verschillende evangelisten? Kijk dan hier