Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap
1 oktober 2021

Een ommekeer voor de ommekeer van Job

Job 42:5-6 in de NBV21

Hans Debel

Vertalen is nooit vrijblijvend – ook en vooral wanneer het over de Bijbel gaat. Terecht gaan de revisoren van de NBV te werk met een talig uitgangspunt en trachten ze afstand te houden van particuliere theologische opvattingen. Toch hebben vertaalkeuzes veelal consequenties voor de interpretatie van de tekst. Het slot van het boek Job vormt hiervan een uitstekend voorbeeld. De wijzigingen in de gereviseerde NBV van Job 42:5-6 doen het gehele boek in een ander licht verschijnen.

Het laatste hoofdstuk van het boek Job heeft de allures van een dramatische ontknoping. Na het enigszins simplistische verhaal dat in de prozaïsche proloog werd verteld (Job 1-2), volgde een uitgesponnen poëtische dialoog tussen Job en zijn zogenaamde vrienden, die Job – en de lezers – de worsteling laat aangaan met traditionele verklaringen van het menselijke lijden (Job 3-27). In een indrukwekkend slotpleidooi had Job vervolgens God zelf uitgedaagd om hem van antwoord te dienen (Job 28-31). Daarop was vanuit het niets een vierde vriend op het toneel verschenen, Elihu, die zichzelf aanmatigde namens God te mogen spreken (Job 32-37). Uitgerekend op het moment dat Elihu de onbereikbaarheid van God in de verf had gezet, nam de HEER zelf dan toch het woord en liet Job vanuit een storm alle hoeken van de schepping zien (Job 38-41). Zo bereikt de zorgvuldig opgebouwde spanningsboog zijn hoogtepunt: hoe zal Job reageren op deze overweldigende goddelijke monoloog? Zijn verlangen om met God zelf te kunnen spreken is verhoord, maar hij heeft geen antwoord gekregen op zijn vragen over de zin van zijn lijden – althans niet rechtstreeks.

Een oud zeer

Van oudsher wordt Jobs ultieme repliek gelezen als de uitdrukking van een ommekeer: de strijdlustige Job, die al die tijd zijn onschuld staande had gehouden, drukt zijn spijt uit en herroept alles wat hij gezegd heeft. Deze interpretatie steunt voornamelijk op het zesde vers, tevens het laatste waarin Job aan het woord komt. Over dit vers merkte Jan Fokkelman in zijn Het boek Job in vorm op dat weinig Bijbelverzen ‘zo gemaltraiteerd en vals weergegeven’ zijn als dit, met een eerste gedeelte vol ‘gehannes’ en een tweede dat ‘misselijk makend, huilerig en laf’ wordt weergegeven. Ook de NBV is in dit bedje ziek:

‘Daarom herroep ik mijn woorden en buig ik mij,
zoals ik hier zit in het stof en het vuil.’

Andere Nederlandse vertalingen wekken eveneens de indruk dat Job uiteindelijk het onderspit moet delven:

  • ‘Daarom verfoei ik mij, en ik heb berouw in stof en as.’ (Statenvertaling)
  • ‘Daarom herroep ik en doe boete in stof en as.’ (NBG-vertaling 1951)
  • ‘Alles herroep ik, over alles heb ik spijt, zittend in stof en as.’ (Herziene Willibrordvertaling 1995)
  • ‘Daarom veracht ik mijzelf en heb berouw, in stof en as.’ (Herziene Statenvertaling 2010)
  • ‘Daarom herroep ik en heb ik berouw, hier op stof en as.’ (Naardense Bijbel 2014)

Al deze vertalingen zijn schatplichtig aan de Vulgaat, die het vers weergeeft als ‘Daarom veracht ik mezelf en doe boete in stof en as’ (idcirco ipse me reprehendo et ago paenitentiam in favilla et cinere). In de voorbije decennia zijn oudtestamentici er echter in toenemende mate van overtuigd geraakt dat een vertaling in deze lijn in meerdere opzichten een gebrekkige weerspiegeling is van de Hebreeuwse tekst. Bovendien pleit ook het verdere verloop van het hoofdstuk tegen de interpretatie dat Job zijn schuld zou erkennen: verderop stelt God Job net in het gelijk tegenover zijn vrienden. Dit bracht de vertalers van de Bijbel in Gewone Taal (2014) ertoe om het tweede gedeelte van Jobs ultieme antwoord weer te geven als ‘nu heb ik troost gevonden voor mijn moeilijke leven’, terwijl ze het eerste gedeelte vóór vers 5 plaatsten als ‘ik zwijg verder’. Deze ontwikkelingen plaatsten de herzieners van de NBV voor de uitdaging om eveneens tot een meer brontekstgetrouwe vertaling te komen en zich met beide voeten in het mijnenveld van Job 42:6 te wagen.

Job 42:1-6, NBV21

1Nu antwoordde Job de HEER:

2‘Ik weet dat niets buiten uw macht ligt
en geen enkel plan voor U onuitvoerbaar is.
3Wie was ik dat ik, door mijn onverstand, uw besluit wilde toedekken?
Werkelijk, ik sprak zonder enig begrip,
over wonderen, te groot voor mij om te bevatten.
4U zei: “Luister, nu zal Ik spreken.
Ik zal je ondervragen, zeg Mij wat je weet.”
5Ik héb U horen spreken,
en nu heb ik gezien wie U bent.
6Daarom zal ik verder zwijgen,
nu vind ik troost voor mijn kommervol bestaan.’

hand-swipe-horizontalSwipe om alle gegevens te zien

Jobs ommekeer in vers 6

Van de zeven woorden die de Hebreeuwse tekst van vers 6 telt, leveren er (minstens) vier stof voor discussie – de resterende drie zijn een bijwoord en een voorzetsel dat tweemaal gebruikt wordt. De voornaamste interpretatieproblemen situeren zich bij de twee gebruikte werkwoordsvormen. Van de eerste werkwoordsvorm nemen de revisoren met een meerderheid van de onderzoekers aan dat deze is afgeleid van de stam ma’as, en niet van masas, ‘wegsmelten’, die sommigen op basis van de Septuaginta naar voren schuiven. Gewoonlijk wordt ma’as vertaald als ‘verwerpen’, maar daarmee kan ook gedoeld worden op een stopzetting of een koersverandering. Wat Job precies verwerpt, wordt niet geëxpliciteerd. In deze context moet het werkwoord vermoedelijk worden opgevat als het staken van de pogingen om God tot de orde te roepen: Job ziet af van nog meer spreken. Dat hij afstand neemt van zijn beschuldigingen aan Gods adres, impliceert echter geenszins dat hij schuld erkent, zoals werd gesuggereerd door ‘daarom herroep ik mijn woorden’. In de herziening is dan ook terecht geopteerd voor een neutralere vertaling in de lijn van de Bijbel in Gewone Taal: ‘Daarom zal ik verder zwijgen.’ Een vertaling met ‘afzien van spreken’ zou de grondtekst nog beter hebben weergegeven, maar botst op het bezwaar dat de tekst erdoor inboet aan kracht.

De tweede werkwoordsvorm zet als perfectum consecutivum de keten begonnen in het vorige versdeel voort. Het lijdt weinig twijfel dat deze vorm is afgeleid van de stam nacham, ‘troosten’, die ook elders in het boek voorkomt (zie Job 2:11, 7:13, 16:2, 21:34, 29:25, 42:11 – vergelijk tevens de afleidingen in 6:10, 15:11 en 21:2). Als nif‘al – strikt genomen kan het echter ook om een pi‘el gaan – betekent deze vorm ‘troost vinden’. Job staakt dus niet zomaar zijn zoektocht, maar heeft een inwendige verandering ondergaan: hij heeft vrede genomen met zijn situatie. Vreemd genoeg is in dit verband ook sprake van ‘stof’ (‘āfār) en ‘vuil’ (’ēfer) – vaak in de lijn van de Septuaginta weergegeven als ‘stof en as’. Dit kan worden uitgelegd als een verwijzing naar zowel de plaats als de toestand waar(in) Job zich bevindt. Enerzijds werd aan het einde van de proloog melding gemaakt van het ‘vuil’ (’ēfer) waarin Job neerzit (Job 2:8), en bestrooiden zijn vrienden zich met ‘stof’ (‘āfār) vooraleer ze een gesprek met hem aangingen (Job 2:12). Anderzijds komen beide woorden éénmaal samen voor in het slotpleidooi van Job, wanneer hij zich erover beklaagt dat hij aan ‘stof en vuil’ gelijk geworden is (Job 30:19). Het gaat, met andere woorden, om een subtiele aanduiding dat Job fysiek en mentaal opstaat uit zijn worsteling met het lijden. Sommigen zien hierin tevens een verwijzing naar de algemeen menselijke bestaanstoestand: tegenover God is de mens een nietig wezen. Dat valt echter moeilijk te rijmen met het feit dat het Job aldoor te doen was om de miserabele toestand waarin hij als individu terechtgekomen is. De herziening voegt dan ook terecht een persoonlijk voornaamwoord toe: ‘mijn kommervol bestaan’. Doordat ‘stof’ en ‘as’ verdwenen zijn in de vertaling, is het mogelijke verband met de proloog en/of Jobs slotpleidooi niet langer zichtbaar voor lezers. Daartegenover staat dat een letterlijke vertaling als ‘ik vind troost voor stof en as’ weinig begrijpelijk zou zijn zonder bijkomende duiding.

Een nieuw licht op vers 5

De nieuwe weg die Job naar eigen zeggen in vers 6 inslaat, wordt voorbereid in het voorafgaande vers. Dit vers verduidelijkt wat deze verandering in Jobs gemoedstoestand heeft teweeggebracht. De meeste vertalingen creëren een contrast tussen de twee onderdelen van dit vers door het zo voor te stellen dat Job God vroeger slechts kende van horen zeggen maar nu met eigen ogen heeft gezien. Dat was ook het geval in de NBV: ‘Eerder had ik slechts over u gehoord, maar nu heb ik u met eigen ogen aanschouwd.’ Een dergelijke interpretatie doet de grondtekst echter op verschillende punten geweld aan: het eerste versdeel bevat geen tijdsaanduiding; over God horen zou een andere zinsconstructie vergen; en er is geen reden om het verbindende we‘attāh adversatief te vertalen. Beide versdelen lijken elkaar veeleer te versterken: doordat Job God met eigen oren heeft gehoord vanuit de stormwind, ziet hij nu wie God werkelijk is. Net als in het volgende vers opteert de revisie evenwel voor een vlottere Nederlandse vertaling naar de betekenis. De repetitieve Hebreeuwse constructie ‘het horen van een oor’ in het eerste versdeel wordt weergegeven door het bevestigende ‘ik héb U horen spreken’, wat als voordeel biedt dat het verband met Gods redevoeringen in de vorige hoofdstukken duidelijker oplicht. In het tweede versdeel geeft de neutrale toevoeging ‘wie U bent’ dan weer beter weer wat Job bedoelt met ‘U zien met mijn ogen’.

Job 42:5-6, NBV

5Eerder had ik slechts over u gehoord,
maar nu heb ik u met eigen ogen aanschouwd.
6Daarom herroep ik mijn woorden en buig ik mij,
zoals ik hier zit in het stof en het vuil.’

NBV21

5Ik héb U horen spreken,
en nu heb ik gezien wie U bent.
6Daarom zal ik verder zwijgen,
nu vind ik troost voor mijn kommervol bestaan.’

Tot besluit

Aangezien een vertaling steeds de uitkomst is van een reeks concrete keuzes, valt op elke vertaling wel iets aan te merken. Dat geldt ook voor de gereviseerde tekst van Job 42:5-6. Alternatieven als de weergave van vers 6a als ‘afzien van spreken’ of een verwijzing naar ‘stof en vuil’ in 6b zijn wellicht aantrekkelijker voor brontekstkenners, terwijl neerlandici bijvoorbeeld kunnen aanvoeren dat er gangbaarder alternatieven bestaan voor ‘kommervol’. Niettemin houdt deze herziening een aanzienlijke verbetering in ten opzichte van de oorspronkelijke NBV én van de meeste andere vertalingen in het Nederlandse taalgebied. Jobs laatste woorden komen niet langer neer op een herroeping van zijn claim een rechtvaardige te zijn, waardoor alles wat hij eerder had gezegd aan kracht inboet en het traditionele vergeldingsdenken op de valreep bevestigd lijkt. Deze verzen vormen integendeel een uitdrukking van de verandering die zich in Job heeft voltrokken: zich bewust geworden van de duistere kant van de schepping ziet Job ervan af om God ter verantwoording te roepen, en hij hervindt zijn vertrouwen in een God die hem ondanks zijn lijden nabij blijft. Die verandering maakt het nieuwe begin mogelijk dat in de verhalende epiloog staat beschreven. Dankzij deze herziene vertaling krijgen lezers van de Bijbel in het Nederlands eindelijk een adequate indruk van de werkelijke draagwijdte van Jobs ommekeer en kunnen we het boek Job voortaan waarderen als een coherent geheel.

Dr. H. Debel werkte als docent Bijbelwetenschappen aan de Katholieke Universiteit Leuven en schrijft regelmatig voor het tijdschrift Ezra. Thans is hij directeur van de secundaire school Heilige Familie in Ieper, en verzorgt hij Bijbelcursussen aan het Instituut voor Theologie en Pastoraal (ITP) te Brugge en het Hoger Diocesaan Godsdienstinstituut (HDGI) te Gent.

Bronvermelding

Hans Debel, ‘Een ommekeer voor de ommekeer van Job. Job 42:5-6 in de NBV21’ in: Met Andere Woorden 40/2 (oktober 2021), 34-41.

Literatuur

Een meer gedetailleerde bespreking van Job 42 is onder meer te vinden bij:

  • H. Debel, ‘Van spijt geen spoor. Het laatste hoofdstuk van Job in zijn context’ in: Ezra. Bijbels tijdschrift 50 (2019), 97-113.
  • D.J.A. Clines, ‘The Wisdom of Job’s Conclusion (Job 42:1-6)’ in: G.J. Brooke & P. Van Hecke (red.), Goochem in Mokum. Wisdom in Amsterdam (Oudtestamentische Studiën, 68), Leiden/Boston 2016, 34-42.
  • T. Stordalen, ‘The Canonical Taming of Job (Job 42:1-6)’ in: J. Jarick (red.), Perspectives on Israelite Wisdom. Proceedings of the Oxford Old Testament Seminar, London/New York 2016, 187-207.
  • P. van der Lugt, ‘Who Changes His Mind about Dust and Ashes? The Rhetorical Structure of Job 42:2-6’ in: Vetus Testamentum 64 (2014), 623-639.
  • M.V. Fox, ‘God’s Answer and Job’s Response’ in: Biblica 94 (2013), 1-23.
  • A. Prideaux, ‘The Repentance of Job in 42:1-6. Another Look at a Perplexing Text’ in: Reformed Theological Review 70/1 (2011), 26-36.
  • J. Fokkelman, Het boek Job in vorm. Een literaire vertaling met toelichtingen, Amsterdam 2009, 257-260.
  • T. Krüger, ‘Did Job Repent?’ in: T. Krüger e.a. (Hrsg.), Das Buch Hiob und seine Interpretationen (Abhandlungen zur Theologie des Alten und Neuen Testaments, 88), Zürich 2007, 217-229.
  • E.J. van Wolde, ‘Job 42,1-6. The Reversal of Job’ in: W.A.M. Beuken (ed.), The Book of Job (Bibliotheca Ephemeridum Theologicarum Lovaniensium, CXIV), Leuven 1994, 223-250.
  • P.A.H. de Boer, ‘Haalt Job bakzeil?’ in: Nederlands Theologisch Tijdschrift 31 (1977), 181-194.
  • D. Patrick, ‘The Translation of Job xlii 6’ in: Vetus Testamentum 26 (1976), 369-371.

Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschapv.4.25.2
Volg ons