Een lied voor de koning
‘Koningslied’ – sinds de gemengde reacties op het lied dat Willem-Alexander bij zijn inhuldiging cadeau kreeg, kleeft er een zekere smet aan dat woord. Maar waarom eigenlijk? Het is een goede Bijbelse gewoonte om een vorst toe te zingen. Bij zijn inhuldiging, maar ook op andere hoogtijdagen.
Meestal zitten er meerdere kanten aan zo’n koningslied (of koningspsalm): het moet de koning bemoedigen, maar hem ook herinneren aan zijn verantwoordelijkheid tegenover het volk. En, ook niet onbelangrijk, het moet hem opnieuw bewust maken van zijn afhankelijk van God, de hemelse Koning van wie hij zijn ambt heeft gekregen.
Een schitterend voorbeeld, waarin alle drie aspecten samenkomen, is Psalm 72
Die wetten vormen de basis van de rechtvaardige samenleving waarvan de dichter droomt: een samenleving waarin de koning voorleeft hoe je als volk van God met elkaar omgaat (vers 4):
De bemoedigende woorden volgen aan het einde van de psalm (vers 15):
In bijna elke regel van de psalm bespeur je iets van de overtuiging dat de aardse koning een afspiegeling zou moeten zijn van de hemelse. Soms lijkt het zelfs alsof de koning goddelijke trekjes heeft: de dichter wenst hem toe dat hij mag leven ‘zolang de zon bestaat’, dat hij mag heersen ‘tot de einden der aarde’ en dat ‘alle volken hem dienstbaar zijn’ (Psalm 72:5
Helaas maakt de geschiedenis één ding steeds weer pijnlijk duidelijk: de meeste koningen van Israël en Juda voldeden niet aan de verwachting dat zij namens God gerechtigheid en vrede zouden brengen (Psalm 72:1-4
Een mooie droom, maar zo’n tweeënhalf millennium later is hij nog steeds niet uitgekomen. Moeten we concluderen dat wereldwijde vrede en recht gewoon niet haalbaar zijn?
Nee. Wie even doorbladert naar het Nieuwe Testament, ziet dat die droom volgens Jezus een haalbare werkelijkheid is en blijft. Zijn leerlingen moeten ervoor bidden, iedere keer opnieuw:
En misschien gaat de opdracht nog wel verder dan ‘bid daarom als volgt’ (Matteüs 6:9
De dichter van Psalm 72
Anne-Mareike Schol-Wetter