Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap
6 mei 2024Emmanuel Wybo

De zeven ‘Ik ben-uitspraken’ van Jezus

Wie is Jezus? Hoe moeten we Hem begrijpen? Wat betekent het als we geloven dat Jezus de Messias, Mensenzoon of Christus is? Konden we het maar aan Jezus zelf vragen, hoor ik gelovigen soms zuchten.

In het Johannesevangelie vinden we heel wat aanwijzingen over wie Jezus zelf zegt dat Hij is. Hier gaat het over de zeven ‘Ik ben’-uitspraken. Of Jezus deze woorden zelf gesproken heeft, weten we niet. Het feit dat ze slechts in één Evangelie zo geformuleerd neergeschreven staan, suggereert dat ze een creatieve uitwerking zijn van een volwassen wordende christengemeente. Het Johannesevangelie is namelijk decennia later geschreven dan de andere (schattingen variëren van 90 tot 110 n.C.). De eerste christenen hebben zo jarenlang onderling, onder inspiratie van de Geest, getheologiseerd over het wezen van Jezus. Hun bevindingen liggen in lijn met de andere evangeliën, maar worden in het Johannesevangelie op een originele manier verteld.

Het evangelie van Johannes kent zeven ‘Ik ben’-uitspraken:

  1. 1.het brood dat leven geeft (Johannes 6:35) 
  2. 2.het licht van de wereld (Johannes 8:12) 
  3. 3.de deur voor de schapen (Johannes 10:9) 
  4. 4.de goede herder (Johannes 10:11) 
  5. 5.de opstanding (Johannes 11:25-26) 
  6. 6.de weg, de waarheid en het leven (Johannes 14:6) 
  7. 7.de ware wijnstok (Johannes 15:1-2)

In de brontekst is trouwens iets eigenaardigs aan de hand. Bij deze zeven uitspraken wordt ‘ik ben’ altijd vertaald als ἐγὼ εἰμί. Eigenlijk is de werkwoordsvorm εἰμί al voldoende om als ‘ik ben’ te vertalen.  Door ἐγὼ toe te voegen, komt er extra nadruk op die ‘ik’. Hetzelfde woordenpaar wordt in de Septuagint (Griekse vertaling van het Oude Testament) ook gebruikt om naar God in het Oude Testament te verwijzen. Kijk maar naar de passage in Exodus over de brandende braamstruik: ‘Ik ben de God van je vader, de God van Abraham, de God van Isaak en de God van Jakob’ (Exodus 3:6).

Met deze zeven – ook geen toeval – ‘ik ben’-uitspraken zinspeelt de evangelist dus duidelijk op de godsnaam zelf. JHWH betekent zoveel als ‘ik ben die ben’ of ‘ik ben die zal zijn’. Wanneer Jezus spreekt over zijn eigen natuur, legt hij ondubbelzinnig de verbinding met God. Jezus laat omstaanders verstaan dat Hij zelf ook God is: deel van de drie-eenheid, Zoon van de Vader. Deze uitspraken worden Jezus niet in dank afgenomen. Uiteindelijk zal godslastering de officiële aanklacht tegen Jezus worden (zie Marcus 14:62).

De ‘Ik ben’-uitspraken geven aan wie Jezus in zijn diepste natuur is. Ze geven dus ook aan wie Jezus voor de mensen is. Hieronder wordt er één uitgewerkt: ‘Ik ben de Weg, de waarheid en het leven’ (Johannes 14:1-21). In deze ene uitspraak zegt Jezus drie zaken te zijn. Maar wat betekent dit nu concreet voor het geloof van mensen in Jezus?

De Weg, de waarheid en het leven

‘Ik ben de Weg, de waarheid en het leven’ (Johannes 14:6): deze ‘ik ben’-uitspraak vindt men terug in het veertiende hoofdstuk van het Johannesevangelie. Jezus heeft net daarvoor, tot ontsteltenis van de leerlingen, gezegd dat ze Hem zullen achterlaten en verloochenen. Jezus probeert zijn leerlingen voor te bereiden voor het moment waarop Hij er niet meer is. Hij gaat liefdevol en pedagogisch te werk. Toch begrijpen zijn leerlingen Hem niet, zo blijkt uit de antwoorden van Tomas (v. 5) en Filippus (v. 9). Jezus troost hen echter. Hij zal wanneer het moment daar is voor hen een plaats gereedmaken (v. 2-3). De leerlingen vragen zich vervolgens af hoe ze de weg naar die plaats kunnen vinden. En dan volgt de uitspraak dat Jezus ‘de weg, de waarheid en het leven’ is.

Ik ben de Weg, …

Als mensen bevinden wij ons constant op de weg van het leven. Jezus heeft die weg met ons meegewandeld: Hij was deel van de maatschappij, at en dronk, sliep en liep. Hij deelde als mens onze weg van het leven. Maar zijn laatste weg was de meest ultieme: de kruisweg. Onze God is een God die weet wat lijden is, omdat Hij zelf heeft geleden. Onze God weet wat mensen op hun pad meemaken, want Hij heeft zelf de weg gelopen. Wanneer wij dus onze levensweg afleggen, loopt God naast ons, ook al beseffen wij dat niet – kijk maar naar de Emmaüsgangers. Het is op die weg dat wij Jezus kunnen ontmoeten. Hij roept ons ook op om van weg te veranderen: niet verder naar Emmaüs gaan, maar terugkeren naar Jeruzalem om getuigenis af te leggen van de Verrijzenis. We ontmoeten Jezus op onze levensweg en Hij roept ons op zijn weg samen met Hem verder te gaan. Hem navolgen is op weg zijn naar de Vader.

… de waarheid …

Het is in de huidige samenleving niet evident om te zeggen dat men ‘de waarheid’ kent: het komt arrogant of zelf gevaarlijk over. Mensen die zeggen dat ze ‘de waarheid’ kennen, worden met achterdocht bekeken. Misschien is dat maar goed zo, want vele gelovigen – ook christenen – hebben geclaimd de waarheid in pacht te hebben. Vaak leidde dit tot verregaande bekeringsdrang of vervolging. Ook bepaalde maatschappelijke ideologische stromingen zijn vandaag de dag in datzelfde bedje ziek. Vandaar is het belangrijk om te zeggen dat wij christenen niet de waarheid kennen – hoe zou een mens God volledig kunnen kennen trouwens? – maar wel dat Jezus de waarheid is, met nadruk op het zijn van Jezus. Jezus is de waarheid: mens en God tegelijk die onrecht en uitsluiting aankloeg, opkwam voor de armste van de armen, liefde koos boven geweld. Hij roept zijn volgelingen op om in zijn licht, de waarheid, te staan.

… en het leven.

Tot slot is Jezus ook het leven. Jezus’ verrijzenis houdt namelijk een sterke belofte in voor ieder van ons: wij zullen niet sterven, maar eeuwig leven. Wanneer wij deze wereld verlaten, zullen wij naar onze God gaan, om daar in eeuwigheid bij Hem te vertoeven. Ook al weten we niet wat we ons precies moeten voorstellen bij een leven na de dood: de belofte om nooit te sterven werd ons wel gemaakt. Maar ook het aardse leven maakt Jezus tot waarlijk leven. Wie leeft door zijn Woord, wie zijn Blijde Boodschap doorleeft, vindt zalig leven. Het is dan ook niet verwonderlijk dat het woord dat voor ‘leven’ gebruikt wordt door Johannes, in de Septuagint hetzelfde woord is voor het leven dat geschapen wordt door God in aan het begin Genesis (Genesis 1:30). Jezus, Zoon van de Vader, schept waarlijk leven.

Emmanuel Wybo, Theoloog en directeur van de Bijbeldienst van het Bisdom Brugge en Biblia, Bijbels Belevingscentrum in het Grootseminarie

Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschapv.4.25.2
Volg ons