Een hevige wind waaide over het water
Genesis 1:2 in de Bijbel in Gewone Taal
De vertaling van Genesis 1:2 in de Bijbel in Gewone Taal roept veel reacties op. Waar is de Geest van God gebleven? Waar komt die hevige wind vandaan?
In oktober schreef Roelien Smit al een blog over dit onderwerp (lees de blog
Genesis 1:2 gaat om veel meer dan een simpele vertaalkeuze: het is een fascinerend vertaalprobleem.
1. De kwestie
Slot van Genesis 1:2
Het slot van Genesis 1:2 luidt in het Hebreeuws weruach elohim merachefet al pene hammajim. We zullen deze zin in detail bekijken. Het onderwerp is ruach elohim. Dat kan men op verschillende manieren opvatten.
Het woord ruach, dat 389 keer voorkomt in het Oude Testament, heeft een breed betekenisveld. Het kan ‘wind’ betekenen, of ‘geest’, ‘adem’, ‘kracht’ of ‘levenskracht’.
Het woord elohim duidt meestal op God, maar het kan ook ‘goden’ betekenen. En er is een derde mogelijkheid: het woord elohim kan dienen om een overtreffende trap weer te geven. Dit is algemeen erkend in de Hebreeuwse grammatica’s (zie bijv. Lettinga, 12e ed., par. 76d [8e ed., par. 72 i] en Joüon-Muraoka, par. 141 n). Enkele bekende voorbeelden:
- Genesis 30:8, ‘ik heb worstelingen Gods geworsteld’ = ik heb op bovenmenselijke wijze gevochten;
- 1 Samuel 14:15, ‘het werd tot een schrik Gods’ = er ontstond een enorme paniek;
- Jona 3:3, ‘Nineve was een Godsgrote stad’ = Nineve was een enorm grote stad.
Andere teksten waarin elohim of een andere godsaanduiding door uitleggers wel als superlatief wordt aangemerkt, zijn Genesis 23:6, 30:8, Exodus 19:28, 1 Samuel 26:12, Job 1:16, Psalm 68:16, Psalm 80:11, Psalm 83:13 en Hooglied 8:6. Een variant hierop lijken we aan te treffen in Genesis 10:9, over Nimrod, een geweldig jager ‘voor de HEER’ = door niemand overtroffen.
Dit inzicht is al eeuwenlang bekend. Het staat ook genoemd in de aantekeningen bij de Statenvertaling, bijv. bij Genesis 13:10 en Jona 3:3. De Statenvertalers merken op dat het Hebreeuws het woord HEER of God kan gebruiken in de betekenis van ‘uitnemendheid’. Natuurlijk handhaven zij in de vertaling de woorden God en HEER (Jona 3:3 ‘Nineve nu was een grote stad Gods’, maar in de kanttekening staat heel helder: ‘dat is, een uitermate grote stad’.
In ieder Bijbelcommentaar op Genesis kun je lezen dat de ruach elohim in Genesis 1:2 op verschillende manieren worden opgevat. Er zijn vijf mogelijke opties: Gods geest, de Geest van God, de wind/storm van God, Gods adem, een machtige/hevige wind. Maar deze opties zijn niet alle vijf even goed verdedigbaar, zoals we zullen zien.
Wat vertelt Genesis 1:2 over de ruach elohim? Alleen dit: dat hij zich ‘bewoog boven/over het wateroppervlak’. Er wordt een participiumvorm gebruikt van het werkwoord rchf, dat in deze formatie (piel) nog eenmaal voorkomt in het Oude Testament, in Deuteronomium 32:11. Het gaat daar over een adelaar, die zich door de lucht beweegt ‘boven’ zijn jongen. In beide gevallen wordt voor ‘boven’ hetzelfde voorzetsel gebruikt (‘al).
De moeilijkheid
Waarom is het zo lastig om de betekenis van deze zin te bepalen? Dat komt vooral doordat de functie van de zin in de tekst niet lijkt te passen bij de woorden. Genesis 1:2 schetst de toestand die er was vóór het moment dat God sprak (vers 3 en verder). Die toestand is te typeren als ‘woest’, ‘verlaten’, ‘watermassa’, ‘duisternis’. Als het slot van vers 2 nog bij die typering hoort – en alles wijst daarop – dan verwacht je eerder een woeste wind die over het water blaast dan de geest van God die boven het water zweeft. Dat is de moeilijkheid. Geen van de vijf genoemde vertaalopties lost het probleem helemaal op.
- Geest van God: zo wordt het een parallel met de heilige Geest, die we in het Nieuwe Testament tegenkomen. Dit is echter een theologisch geïnspireerde vertaalkeuze, die op gespannen voet staat met het eigen karakter van het Oude Testament. Nergens in het Oude Testament wordt Gods ruachvoorgesteld als een zelfstandig wezen.
- Gods geest: dit is een omzetting van de woorden, maar eigenlijk geen vertaling. Want wat bedoel je als je vertaalt ‘Gods geest zweefde boven het water’? In het Oude Testament betekent Gods geest altijd zoiets als Gods kracht. In verbinding met een participiumvorm dat op een concrete, fysieke beweging duidt, is dat heel vreemd.
- adem van God: het lijkt een slimme oplossing, omdat de adem van God elders wordt voorgesteld als levengevende kracht. Dat past bij de schepping. Dan is het een soort vooruitwijzing naar de schepping van de levende wezens. Maar het motief van de ruach als Gods ‘adem’ speelt in Genesis 1 (en 2) geen enkele rol. Het is dus vergezocht.
Soms wordt een beroep gedaan op Psalm 33:6, waar Gods ‘woord’ en ‘de adem (ruach) van zijn lippen’ samen zijn scheppen aanduidt. Maar in Genesis 1:2 staat de ruach niet parallel aan Gods spreken (1:3); de ruach bevindt zich, al vliegend, boven het water, juist voorafgaand aan het moment van Gods spreken.
- storm/wind van God: een storm of wind past in Genesis 1:2 uitstekend. Maar de aanduiding storm/wind ‘van God’ is geen bekende uitdrukking in de Bijbel. Het is niet duidelijk wat daarmee bedoeld zou kunnen zijn. Bovendien is een verband tussen de wind als oerelement en God, juist in Genesis 1:2 heel vreemd.
- Een machtige/hevige wind: dit past goed in Genesis 1:2. Maar de keuze om elohim hier als superlativus op te vatten is een radicale. Andere voorbeelden van ruach elohim in de betekenis ‘hevige wind’ zijn er niet in het Oude Testament.
De dilemma’s zijn als volgt. Theologisch is er vaak een voorkeur voor ‘geest’ of ‘Geest’, maar exegetisch is de keuze voor ‘wind’ het sterkst. Wie daar echter voor kiest, staat voor een tweede dilemma: de betekenis van elohim. Enerzijds lijkt ‘de wind van God’ niet goed te passen in de context, anderzijds schrikt men vaak terug voor de radicale oplossing, ‘een hevige wind’.
De moeilijkheden zijn al eeuwenlang bekend. Iedereen die denkt dat er een simpele oplossing is, heeft dus nog niet genoeg gestudeerd.
2. De keuze
Vier argumenten
Een vertaler moet een keuze maken. Voor de Bijbel in Gewone Taal is gekozen voor ‘een hevige wind’. Daar zijn vier argumenten voor te noemen.
Opbouw
Het eerste argument is de opbouw van de tekst in Genesis 1:1-3. Over één ding zijn alle uitleggers het eens: Genesis 1:2 beschrijft een toestand en in Genesis 1:3 wordt verteld over Gods spreken en de gevolgen daarvan. Genesis 1:2 schetst een tafereel, een bestaande situatie, waarin God door te spreken verandering aanbrengt, vanaf 1:3.
Genesis 1:2 bevat drie korte zinnen: ‘de aarde was leeg en verlaten’, ‘duisternis lag over de watervloed’, ‘de ruach elohim bewoog zich over het water’. Deze drie zinnen schetsen de situatie waarin God, vanaf vers 3, verandering gaat brengen. Hoe hangen de zinnen samen? Dat is af te leiden uit het vervolg van de tekst: eerst begrenst God de duisternis door er het licht tegenover te stellen (vers 3-5), daarna begrenst God het water (vers 6-10). Daaruit kunnen we opmaken dat watervloed en duisternis aanvankelijk, in 1:2, onbegrensd waren. De BGT brengt dat beeld op de lezer over: ‘De aarde was leeg en verlaten. Overal was water, en alles was donker.’ Het ligt voor de hand om de derde zin te lezen als een direct vervolg op dit tafereel: ‘En een hevige wind waaide over het water’. Dan vormt Genesis 1:2 een eenheid, een duidelijk beeld. Zo zag het eruit voordat God orde aanbracht in de chaos en zijn scheppende woorden sprak.
Wie afgaat op de opbouw van Genesis 1:1-3, zal vers 2 als situatiebeschrijving opvatten, en in vers 3 het begin van de handeling zien. Dan ligt het voor de hand om de ruach elohim met de duisternis en met de watermassa te associëren.
Grammaticale structuur
Dit wordt bevestigd door de grammaticale structuur van Genesis 1:2. Het vers bestaat uit drie parallelle zinnetjes, met een poëtisch karakter. De tweede en derde zin zijn opvallend parallel opgebouwd, met tehom en hamajim als synoniemen:
- en duisternis [lag] over de watervloed (al pene tehom)
- en de ruach elohim bewoog zich over de watermassa (al pene hamajim)
De grammaticale structuur van Genesis 1:2 wekt sterk de suggestie dat het gaat om drie uitspraken die alle drie in dezelfde sfeer liggen. Daarmee hebben we dus een tweede indicatie om ruach op te vatten als element in dezelfde lijn als duisternis, watermassa, woestheid en verlatenheid.
‘beweging’ boven het water
Het derde argument draait om het participium merachefet, de beweging boven het water. De enige parallel in de Bijbel is, zoals gezegd, Deuteronomium 32:11. Verder kennen we het werkwoord uit enkele Ugaritische teksten. Een duidelijke parallel zijn twee passages in het Aqat-epos, ‘de vogels cirkelen boven hem’ en ‘de vogels cirkelen boven het huis van haar vader’ (KTU 1.18 IV 21-22, 31-32; zie Parker, 66, 68; het voorzetsel voor boven is hetzelfde als in Genesis 1:2 en Deuteronomium 32:11). Het wordt gebruikt voor roofvogels en duidt een fysieke activiteit aan, een beweging in de lucht. Wat het ook precies is – bidden, zweven of cirkelen – de activiteit veronderstelt vleugels. Dat is een belangrijke aanwijzing. Want als we kijken waar ruach voorkomt in combinatie met ‘vleugels’ (kanaf) in het Oude Testament, komen we tot een helder beeld:
- 2 Samuel 22:1: ‘hij (God) verscheen op de vleugels van de wind’
- Psalm 18:11: ‘hij (God) zweefde op de vleugels van de wind’
- Psalm 104:3: ‘hij (God) wandelt op de vleugels van de wind’
- Hosea 4:19: ‘een wind heeft hen met zijn vleugels omsloten’
Volgens de oudoosterse voorstelling heeft de wind ‘vleugels’. Het lijkt er dus sterk op dat er in Genesis 1:2 wordt gesproken over ruach in de betekenis ‘wind’. In beeldende termen wordt gesproken over de wind die ‘zich beweegt’ boven het water. Het sluit aan bij een vaste manier van spreken – niet alleen in de Hebreeuwse Bijbel, maar ook in de omringende culturen – over ‘de vleugels van de wind’. Dit is een sterk argument. Wie het participium dat in Genesis 1:2 wordt gebruikt laat meewegen, komt uit bij ‘wind’ als betekenis van ruach in dit vers.
Combinatie ‘wind’ en ‘water’
De ruach beweegt zich boven het water, majim. Als deze termen elders in combinatie voorkomen, gaat het meestal over ‘wind’ en ‘water’. In een aantal teksten komen ze duidelijk voor als twee ‘oerkrachten’ waarover God heer en meester is: Genesis 8:1, Job 28:25, Psalm 104:3, Psalm 147:18, Spreuken 30:4, Jeremia 10:13, 51:16, Daniel 7:2. In diezelfde lijn zou ook Genesis 1:2 kunnen passen.
Er zijn ook enkele teksten waarin de ruach als Gods ‘adem’ het machtige water stuurt: Exodus 15:8 en 10, Psalm 18:6. Dit is een beeldende manier van spreken over de machtige wind als ‘adem van God’ (vergelijk Exodus 15:8, 10 met Exodus 14:21). De beeldende taal is in die teksten duidelijk herkenbaar: ‘door de adem van uw neus’, zeggen Exodus 15:8 en Psalm 18:6. Dat is duidelijk niet de manier van spreken van Genesis 1:2.
Conclusie uit de vier argumenten
Deze vier argumenten vormen een zeer sterke aanwijzing om ruach hier op te vatten als ‘wind’. Het gaat dan niet om zomaar een wind. Genesis 1:2 beschrijft een totale verlatenheid, een totale woestheid, een diepe duisternis, een onbegrensde watervloed en dus ook een onbegrensde wind. En omdat het voor de hand ligt om deze wind te associëren met de andere oerelementen, watermassa en duisternis, is het een logische stap om elohim hier op te vatten als superlativus, ‘een hevige wind’.
De keuze belicht
Er is een solide basis voor ruach elohim als ‘een hevige wind’. Maar daarmee is de afweging van voors en tegens nog niet compleet. Daarom volgt hier een nadere bespreking.
Mogelijke tegenwerping
Eerst een mogelijke tegenwerping: ruach elohim heeft nergens anders de betekenis ‘hevige wind’. Dat is waar, maar toch weegt dit niet zwaar in dit geval. De uitspraak over de ruach elohim in Genesis 1:2 heeft namelijk sowieso geen parallel in het Oude Testament. Nergens anders komt ruach elohim voor in combinatie met een vorm van rchf, ‘cirkelen’, ‘vliegen’. We hebben hier te maken met een eenmalige uitspraak over de ruach elohim. Bovendien zijn de argumenten om ruach hier als ‘wind’ op te vatten heel sterk. Oftewel, dit is een eenmalige woordcombinatie en een uitzonderlijke uitspraak over ruach, waarschijnlijk als ‘wind’. Dan is het verstandig om af te gaan op wat we wél kunnen vaststellen: de opbouw, de grammaticale structuur, het beeld van de wind-met-vleugels, en wind en water als oerelementen.
Het geheel van Genesis 1:1-2:4
Een volgende vraag: Past de keuze voor ‘hevige wind’ bij het geheel van Genesis 1:1-2:4? Ja, dat past goed. Zoals bekend wordt de ruach niet meer genoemd in Genesis 1 (en ook niet in het scheppingsverhaal van Genesis 2). Als het zou gaan om een belangrijk figuur of wezen dat in Genesis 1:2 wordt geïntroduceerd, is het heel vreemd dat die verder geen rol speelt in het verhaal. Als het gaat om één van de oerelementen, is het veel minder vreemd. Want ook de term tehom, ‘watermassa’, komt niet meer terug in het vervolg. Sterker nog: van alle chaoselementen in vers 2, komen er maar twee expliciet terug in het vervolg van de tekst: majim, ‘water’ en chosjek, ‘duisternis’. De andere worden wel door God begrensd, maar zonder dat ze expliciet ter sprake komen.
Het karakter van Genesis 1:1-2:4
Hét kenmerk van het scheppingsrelaas in Genesis 1:1-2:4 is het ontbreken van strijd. God spreekt zijn soevereine scheppingswoorden, hij maakt wat hij zegt. Hij levert geen gevecht, zoals in de oudere scheppingsverhalen en scheppingsmotieven. De oerelementen in Genesis 1:2 worden dus ook niet getypeerd als vijandige chaosmachten die overwonnen moeten worden. Het is simpelweg de situatie van onbegrensde chaos en verlatenheid, die door Gods ingrijpen wordt opgeheven. Binnen die situatiebeschrijving kunnen we elohim probleemloos opvatten als superlativus.
Genesis 1 is een superieure tekst, die het scheppingsgebeuren op een heel eigen manier vertelt. Termen die van oudsher met scheppingstradities verbonden waren, zoals tehom ‘oerzee’ (Genesis 1:2) en tanninim‘zeemonsters’ (Genesis 1:21) krijgen in Genesis 1 een nieuwe functie. Ze zijn volledig ontmythologiseerd. Het is goed mogelijk dat ruach elohim op eenzelfde manier een plaats heeft gekregen in Genesis 1: een oude term met een nieuwe functie, ondergeschikt gemaakt aan het eigen karakter van dit nieuwe scheppingsrelaas. Hoe? Veel uitleggers beschouwen Psalm 104 als een voorloper van het scheppingsrelaas van Genesis 1. Daar komt de ruach in voor: ‘Hij (= God) maakt de wolken tot zijn wagen, hij wandelt op de vleugels van de wind (ruach)’. Zo wordt God getypeerd als de machtige schepper van hemel en aarde. Het scheppingsverhaal van Genesis 1:1-2:4 bevat allerlei echo’s van de oudere scheppingstradities, maar de betekenis ervan is ondergeschikt gemaakt aan het nieuwe verhaal. De wind is niet meer een ‘macht’ die door God wordt bedwongen en tot zijn ‘strijdwagen’ gemaakt. De ‘wind’ is een van de onbegrensde chaoselementen die door Gods soevereine spreken en handelen worden begrensd.
Sommige uitleggers wijzen erop dat in de scheppingstraditie de wind juist wordt ingezet door de schepper-god in de strijd tegen de watermassa-als-oermacht. Zij zien daarom de ruach elohim als ‘de wind van God’ die de watermassa bedwingt, eronder houdt: de machtige wind van God levert strijd met het water. Als achtergrond is dit een zinvolle parallel, maar het punt is dat Genesis 1:1-2:4 deze oudere motieven wel opneemt, maar ze van hun lading ontdoet. De schepping wordt niet beschreven in termen van strijd, maar als gevolg van Gods soevereine spreken. Genesis 1:2 schetst geen strijdtoneel, maar een situatie van onbegrensde chaos. De tehomis geen aanduiding meer van een ‘watermonster’, maar van een onbegrensde watermassa. En de ruach elohim is geen wapen meer van de schepper-God, maar een onbegrensde wind.
Conclusie
Uit het voorgaande kunnen we enkele conclusies trekken. De keuze voor ‘een hevige wind’ is goed verdedigbaar, zowel taalkundig als exegetisch. Die keuze past ook heel goed bij de Bijbel in Gewone Taal. Deze vertaling wil een begrijpelijke tekst bieden. Het gaat daarbij om begrijpelijke woorden én om een heldere samenhang. En juist die heldere samenhang wordt met deze keuze goed gediend.
Uit de bespreking blijkt ook, dat de Bijbel in Gewone Taal niet simpelweg kiest voor de makkelijkste weg. Het beoogde resultaat is een duidelijke tekst, maar die moet wel op een verantwoorde manier tot stand komen. Dat is in dit geval ook gebeurd.
3. De consequenties
De vertaalkeuze ‘een hevige wind waaide over het water’ is natuurlijk opvallend. Er worden veel vragen over gesteld en er wordt soms kritiek op geleverd. Wat is precies het probleem?
Verwachting
Veel reacties zijn duidelijk: hier hoort Gods Geest te staan, en dus is deze vertaling verkeerd. De lezer weet inmiddels beter. Ten eerste – en principieel: we hebben te maken met een complexe, omstreden vertaalkwestie. Er hoort dus helemaal niets te staan in de vertaling. Ten tweede, als je taalkundig en exegetisch alles in overweging neemt, is er veel te zeggen voor de keuze voor ruach als ‘wind’. Dat men vanuit een theologisch idee graag al in Genesis 1 ‘Gods geest’, of liever nog ‘Gods Geest’, zou willen lezen, is begrijpelijk. Maar theologische voorkeuren moeten niet de vertaalkeuze dicteren.
Bovendien: men moet wezenlijke (theologische) kwesties niet laten afhangen van omstreden en notoir complexe teksten. Dat is ook niet nodig in dit geval. Gods geest, of, zo men wil, Gods Geest, is deel van God zelf. Het spreekt vanzelf dat die er was, omdat God er was. Daar hebben we geen expliciete mededeling in Genesis 1 voor nodig.
Meerduidig
Een ander bezwaar is dat door de keuze ‘hevige wind’ de tekst té eenduidig wordt. De meerduidigheid van de tekst is daarmee verdwenen. Dat is een serieus te nemen bezwaar, waar we drie dingen tegenover kunnen plaatsen.
Ten eerste: Het is heel moeilijk om de meerduidigheid van een tekst exact na te bootsen in een vertaling. En bij een tekst die qua taal, tijd en cultuur zo ver afstaat van de onze als de Bijbel is dat simpelweg onmogelijk. Dat betekent dat een vertaling nooit méér is dan een bepaalde belichting van de tekst. Dat geldt voor de Bijbel in Gewone Taal, en voor elke andere vertaling. Iedere weergave van ruach elohim in het Nederlands, impliceert een keuze met voors en tegens. En één van de opties – uitstekend verdedigbaar, zie boven – past perfect bij de doelstelling van de Bijbel in Gewone Taal. Waarom zouden we die dan niet mogen kiezen?
Ten tweede: Genesis 1:1-2:4 bevat evident echo’s uit de oudere scheppingstraditie. Op die manier kun je van alles menen mee te horen klinken in allerlei termen, zoals in de ruach elohim. Dat is niet verkeerd, zolang je maar bedenkt dat voor Genesis 1:1-2:4 de nadruk ligt op het eigen karakter, de nieuwe vorm waarin het scheppingsrelaas is gegoten. Juist dat eigen karakter van Genesis 1 komt in de Bijbel in Gewone Taal duidelijk naar voren.
Ten derde: de Bijbel in Gewone Taal pretendeert niet de ultieme waarheid te brengen. Het is een leesbare, begrijpelijke vertaling van de Bijbel, geschikt voor een zeer breed lezerspubliek.
Er ligt in de Bijbelse teksten veel rijkdom verscholen, dat weten we allemaal. De Bijbel in Gewone Taal brengt die rijkdom niet uitputtend aan het licht, en hetzelfde geldt voor iedere andere vertaling. Wie alles wil weten, heeft uitleg van een deskundige nodig. En die uitleg is te geven bij iedere vertaling, ook bij de Bijbel in Gewone Taal.
Niemand ontkent dat er in ruach elohim meer kan meeklinken dan de meest basale weergave ‘een hevige wind’. De vraag is alleen: wat precies? En zolang daar geen eensluidend antwoord op gegeven is, is het verstandig om in een vertaling die kiest voor duidelijkheid te kiezen voor een duidelijke weergave.
Slot
Betekent de keuze voor ‘een hevige wind’ het einde van alle theologie, zoals een criticus vertwijfeld opmerkte? Natuurlijk niet. Het dwingt je hooguit om nog eens goed over de kwestie na te denken. Een vertaling die zorgt voor begrijpelijke woorden en een heldere samenhang, motiveert lezers. Zo’n vertaling helpt juist om mensen nieuwsgierig te maken naar de vraag wat er allemaal nog meer achter de tekst zou kunnen zitten.
Dr. M.J. de Jong is als Bijbelwetenschapper werkzaam bij het Nederlands Bijbelgenootschap en is één van de vertalers van de Bijbel in Gewone Taal
Literatuur
- John Day, God’s Conflict with the Dragon and the Sea. Echoes of a Canaanite Myth in the Old Testament, Cambridge 1985
- Paul Joüon en Takamitsu Muraoka, A Grammar of Biblical Hebrew (Subsidia Bilica 14/1-2, Rome 1991/1993)
- P. Lettinga, Grammatica van het Bijbels Hebreeuws, bewerkt door M.F.J. Baasten en W.Th. Van Peursen(Leiden/Boston 2012) [twaalfde, herziene druk]
- Misheck Nyirenda, ‘Theological Interpretation and Translation Reception: Translating “Spirit of God” in Genesis 1.1-2’ in: The Bible Translator 64/3 (2013), 284-299
- Simon B. Parker (ed.), Ugaritic Narrative Poetry (Atlanta 1997)
- Hans Rechenmacher, ‘Gott und das Chaos. Ein Beitrag zum Verständnis von Gen 1,1-3’ in: Zeitschrift fur alttetamentliche Wissenschaft 114 (2002), 1-20
- Andreas Schüle, Der Prolog der hebräischen Bibel. Der literar- und theologiegeschichtliche Diskurs der Urgeschichte (Genesis 1-11 (Zürich 2006)
- Mark S. Smith, The Priestly Vision of Genesis 1 (Minneapolis 2010)
- Manfred Weippert, ‘Schöpfung am Anfang oder Anfang der Schöpfung? Noch einmal zu Syntax und Semantik von Gen 1,1-3’ in: Theologische Zeitschrift 60/1 [Festgabe für Klaus Beyer] (2004), 5-22
- Gordon J. Wenham, Genesis 1-15 (WBC; 1/1; Waco 1987)
- Claus Westermann, Genesis 1-11 (BKAT 1/1; Neukirchen-Vluyn 1974)