Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap

Dag 18: Gods wapenrusting

In Jesaja 59 wordt God beschreven als een strijder. Maar dan wel een bijzonder soort strijder: niet voor of tegen een bepaald volk, maar voor rechtvaardigheid. Rechtvaardigheid is Gods richtsnoer, en God spoort alle mensen aan om hem na te volgen in die rechtvaardigheid.

Bijbeltekst(en)

In de ban van het kwaad

1De arm van de HEER is niet te kort om te redden,

zijn gehoor niet te zwak om te luisteren –

2jullie wangedrag is het

dat jullie en je God van elkaar heeft gescheiden;

door jullie zonden houdt Hij zijn gelaat verborgen

en wil Hij je niet meer horen.

3Want jullie handen zijn besmeurd met bloed,

je vingers bezoedeld door wandaden,

je lippen spreken leugens,

je tong prevelt bedrog.

4Geen aanklacht is nog zuiver,

geen rechtszaak wordt eerlijk gevoerd.

Ze vertrouwen op leegte

en spreken bedrieglijke taal,

ze zijn zwanger van onrecht

en baren misdaad.

5Ze broeden slangeneieren uit,

ze weven spinnenwebben.

Wie hun eieren eet zal eraan sterven;

als er een wordt ingedrukt, komt er een adder uit.

6Hun spinnendraden zijn ongeschikt voor kleding,

wat zij maken kan niet worden aangetrokken.

Hun daden zijn heilloze daden,

hun handen staan naar geweld.

7Hun voeten snellen naar het kwaad,

ze haasten zich om onschuldig bloed te vergieten.

Hun plannen zijn heilloze plannen,

verwoesting en rampspoed vergezellen hen.

8De weg van de vrede kennen ze niet,

waar zij gaan is geen recht te ontdekken.

Ze begeven zich op kronkelpaden;

wie daarop wandelt kent geen vrede.

9Daarom blijft het recht ver van ons

en is gerechtigheid voor ons onbereikbaar.

Wij hopen op licht, maar het is duister,

op een sprankje licht, maar we dolen in het donker.

10We tasten als blinden langs de muur,

we tasten rond als iemand die niets kan zien.

Op klaarlichte dag struikelen we alsof het schemert,

in de kracht van ons leven lijken we dood.

11Wij allen grommen als beren,

we klagen en kreunen droevig als duiven.

Wij hopen op recht, maar het is er niet,

op redding, maar ze blijft ver van ons.

12Want talloos zijn onze misdaden jegens U,

onze zonden getuigen tegen ons.

We zijn ons van onze misdaden bewust

en erkennen ons wangedrag:

13we zijn opstandig en de HEER ontrouw,

we zijn afvallig van onze God,

we zijn belust op bedrog en onderdrukking,

zwanger van leugens brengen we onwaarheid voort.

14Het recht is verdrongen

en de gerechtigheid blijft ver van ons;

de waarheid struikelt op straat

en de oprechtheid krijgt nergens toegang.

15Zo laat de waarheid verstek gaan,

en wie het kwaad wil mijden, wordt uitgebuit.

De HEER redt en bevrijdt

Maar de HEER zag het,

en het was slecht in zijn ogen

dat er geen recht meer was.

16Hij zag dat er niemand was,

Hij was geschokt dat niet één mens ingreep.

Op eigen kracht bracht Hij redding

en zijn gerechtigheid spoorde Hem aan.

17Hij gordde het harnas van de gerechtigheid aan

en zette de helm van de redding op zijn hoofd.

Hij deed het kleed van de vergelding aan

en hulde zich in de mantel van de strijdlust.

18Hij zal ieder naar zijn daden vergelden:

woede voor zijn vijanden,

wraak voor zijn tegenstanders;

ook op de eilanden wreekt Hij zich.

19In het westen zal men de naam van de HEER vrezen

en in het oosten zijn majesteit.

Want Hij zal komen met de kracht

van een rivier in een smalle bedding,

voortgestuwd door de adem van de HEER.

20Hij zal als bevrijder naar Sion komen,

naar allen uit Jakobs nageslacht

die met de misdaad breken

– spreekt de HEER.

21Dit verbond sluit Ik met hen – zegt de HEER:

mijn geest, die op jou rust,

en de woorden die Ik je in de mond heb gelegd,

zullen uit jouw mond niet wijken,

noch uit de mond van je kinderen,

noch uit de mond van je kindskinderen,

van nu tot in eeuwigheid – zegt de HEER.

Jesaja 59:1-21NBV21Open in de Bijbel

Uitleg Jesaja 59:1-21
God als strijder
In Jesaja 59 wordt God voorgesteld als strijder. Hij vergeldt iedereen naar zijn of haar daden. Maar het hoofdstuk begint met een aanklacht tegen het volk. In de tijd na de ballingschap, als een deel van het volk teruggekeerd is naar zijn land, is er veel teleurstelling. Er is veel onrecht, en mensen verlangen naar een ingrijpen van God. In vers 1-8 beschuldigt God zijn volk van onrecht. In vers 9-15a erkent een deel van het volk dat het zondig is en doet schuldbelijdenis. Ondanks hun onrecht hopen de mensen toch op het ingrijpen van God. Vanaf de tweede helft van vers 15 komt God om te redden, als antwoord op de schuldbelijdenis van een deel van het volk. Er is namelijk geen mens die actief Gods kant kiest, de kant van het recht (vers 16). Dus neemt God het heft in handen en maakt hij zelf een eind aan het onrecht dat binnen en buiten zijn volk heerst. Vers 15b-17 vertelt wat God al heeft gedaan en vers 18-20 vertelt wat God nog gaat doen. Het laatste vers van dit stuk, vers 21, lijkt een aparte afsluiting te zijn, zonder verband met het voorgaande. Maar toch is er wel een verband: het vers benadrukt waar het in het voorgaande om gaat – het verbond van God met zijn volk. Binnen dat verbond komt God zijn volk dan ook te hulp. Vers 21 begint én eindigt met de verzekering dat de Heer dit zegt. Zo wordt aan het eind benadrukt en onthuld waardoor dit alles mogelijk is: Gods verbond met zijn volk. Zowel de redding van God als de hoop op redding van zijn volk wordt hierdoor mogelijk gemaakt (vers 9 en 11).

Gerechtigheid van God en mens
Net als in het gedeelte uit Jesaja 56 dat we vorige keer hebben gelezen, speelt in deze tekst gerechtigheid (en rechtvaardigheid, wat hetzelfde betekent) een belangrijke rol. Gerechtigheid is een onmisbaar onderdeel van Gods karakter. In vers 16 lezen we dat zijn gerechtigheid God aanspoorde. In vers 17 staat dat hij het harnas van gerechtigheid aandoet. In Jesaja 56 lazen we dat God op het punt stond zijn gerechtigheid te openbaren (vers 1). Dat de redding ook voor vreemdelingen en eunuchen is, is een voorbeeld van Gods gerechtigheid. Maar Gods gerechtigheid is onlosmakelijk verbonden met de gerechtigheid van mensen. God verwacht namelijk gerechtigheid van de mensen die hem willen volgen. En daar ontbreekt het volgens dit hoofdstuk juist aan. Steeds weer spoort de profeet in Gods naam het volk aan om zich rechtvaardig te gedragen. Zo lazen we in Jesaja 56:1: ‘Handel rechtvaardig, handhaaf het recht.’ En nu, in Jesaja 59:16, zien we dat God geschokt is dat er geen recht meer is en dat niemand zijn kant kiest. In vers 18 lezen we dat God ieder naar zijn daden vergeldt. God eist van zijn volk en van alle mensen dat ze zich rechtvaardig gedragen, naar zijn voorbeeld. Na deze tekst van redding en bestraffing van onrecht volgt een tekst waarin het licht weer naar voren komt: ‘Sta op en schitter, je licht is gekomen, over jou schijnt de luister van de HEER’ (Jesaja 60:1).

Verband met andere teksten: militaire uitrusting in Efeziërs
Het beeld van de militaire uitrusting van God wordt op een niet-gewelddadige manier gebruikt in Efeziërs 6:10-20. Daar wordt die uitrusting voorgesteld als iets dat gelovigen in navolging van God kunnen aantrekken. Het kleed en de mantel uit Jesaja 59, de twee elementen die verbonden worden met strijdlust, zijn niet overgenomen in Efeziërs 6. Het harnas van gerechtigheid en de helm van redding (verlossing) worden wel overgenomen. Daarnaast worden nog een heel aantal nieuwe elementen toegevoegd. Zo wordt een beeld uit Jesaja overgenomen, aangepast, en in een nieuwe context gezet.

Vragen

  1. 1.Wat vind je van het beeld van God als strijder? Past dat bij jouw beeld van God? Waarom wel of niet?
  2. 2.Is er iets in deze Bijbeltekst dat je kunt navolgen in je eigen leven? Zo ja, wat? En hoe zou je dat kunnen uitvoeren?
  3. 3.In vers 2 staat dat God zich verborgen houdt door de zonden van zijn volk. Wat zegt dat over God?

Kader
God als strijder
In het Oude Testament helpt God Israël vaak in de strijd. Een bekend voorbeeld is de strijd tegen Amalek: het volk onder leiding van Jozua wint wanneer Mozes zijn arm omhooghoudt (Exodus 17:8-16). God wordt zelf ook weergegeven als strijder. In het lied dat Mozes zingt nadat het volk door de Rode Zee getrokken is en de Egyptenaren erin verdronken zijn, omschrijft Mozes God als een krijgsheld (Exodus 15:3). Ook in Jesaja 42:13, Jesaja 59 en Jesaja 63 wordt God als strijder omschreven. Met geweld verslaat hij de vijanden van zijn volk. De band tussen God en zijn volk staat telkens centraal. God gebruikt geweld niet uit pure wraakzucht. In tegendeel, hij wil zijn volk beschermen.

Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschapv.4.17.10
Volg ons