Dag 21
Bijbeltekst(en)
Hebreeën 2
De Zoon van God is begaan met het lot van mensen, niet met het lot van engelen. Dat betoogt de schrijver van deze brief. God wil mensen redden, en daarin gaat Hij heel ver. Want omdat mensen sterfelijk (‘van vlees en bloed’) zijn, werd de Zoon precies zo’n mens. Zo kon Hij de vijand op zijn eigen terrein verslaan. Die vijand is de duivel, die heerst over de dood. Door angst voor die dood zijn mensen als het ware slaven, opgesloten in het sterfelijke bestaan. Hoe kon God er nu voor zorgen dat mensen gered worden van de dood? Dat kon doordat de Zoon het terrein van de duivel betrad.
Maar Hij werd niet opgesloten in het sterfelijke bestaan: Hij werd ‘vanwege zijn lijden en dood met eer en luister gekroond’ (Hebreeën 2:9). Daarom kan Hij de mensen bevrijden van hun angst en slavernij: ze mogen als broeders en zusters van de Zoon uiteindelijk delen in Gods luister.
Hoe kijk jij tegen de dood aan? Verandert dit als je nadenkt over hoe ver de Zoon gegaan is om mensen te redden?