1Hierna sprak Mozes de Israëlieten opnieuw toe. Hij zei: 2‘Ik ben nu honderdtwintig jaar oud en niet in staat om nog langer leiding te geven. Bovendien heeft de HEER me gezegd dat ik de Jordaan niet mag oversteken. 3De HEER, uw God, zal zelf voor u uit gaan en de volken aan de overkant voor u uitroeien, zodat u hun land in bezit kunt nemen. Jozua zal u daarbij aanvoeren, zoals de HEER heeft gezegd. 4De HEER zal hen het lot laten delen van de Amoritische koningen Sichon en Og, die Hij met heel hun land heeft vernietigd. 5Wanneer Hij u de overwinning op die volken geschonken heeft, moet u met hen precies zo handelen als ik u heb opgedragen. 6Wees vastberaden en standvastig. Wees niet bang en laat u niet afschrikken, want het is de HEER, uw God, die met u meegaat. Hij zal niet van uw zijde wijken en u niet verlaten.’
7Toen riep Mozes Jozua bij zich en ten overstaan van alle Israëlieten zei hij tegen hem: ‘Wees vastberaden en standvastig, want jij zult het volk het land binnenleiden dat de HEER onder ede aan hun voorouders heeft beloofd, en onder jouw leiding zullen ze het in bezit nemen. 8De HEER zelf gaat voor je uit, Hij zal je bijstaan en geen moment van je zijde wijken. Wees niet bang en laat je door niets ontmoedigen.’