31Hij ging naar Kafarnaüm, een stad in Galilea, waar Hij de inwoners steeds op sabbat onderwees. 32Ze waren diep onder de indruk van zijn onderricht, want Hij sprak met gezag. 33Er was in de synagoge een man die bezeten was door een geest, een onreine demon, en deze schreeuwde luidkeels: 34‘Aaah! Wat hebben wij met Jou te maken, Jezus van Nazaret? Ben Je gekomen om ons te vernietigen? Ik weet wel wie Je bent: de heilige van God.’ 35Maar Jezus sprak hem streng toe en zei: ‘Zwijg en ga uit hem weg!’ De demon smeet de man op de grond, midden tussen de mensen, en ging uit hem weg zonder hem te verwonden. 36Allen waren verbijsterd. Ze bespraken het voorval met elkaar en zeiden: ‘Wat zijn dat voor dingen die Hij zegt? Hoe komt het dat Hij het gezag en de macht heeft om onreine geesten zijn bevelen te geven zodat zij de mensen verlaten?’ 37Het nieuws over Hem verspreidde zich overal in de streek.
38Na het verlaten van de synagoge ging Hij naar het huis van Simon. Simons schoonmoeder had hoge koorts, en ze vroegen Jezus om haar te helpen. 39Hij boog zich over haar heen en sprak de koorts bestraffend toe. Die verliet haar, en meteen stond ze op en begon voor hen te zorgen. 40Toen de zon was ondergegaan, brachten de mensen al hun zieken naar Hem toe, aan welke kwaal ze ook leden. Hij legde hun een voor een de hand op en genas hen. 41Hij dreef ook veel demonen uit, die schreeuwden: ‘Jij bent de Zoon van God!’ Hij sprak hen bestraffend toe en verbood hun iets te zeggen; ze wisten immers dat Hij de messias was.
42Bij het aanbreken van de dag vertrok Hij en ging naar een eenzame plaats. De mensen gingen Hem zoeken, en toen ze Hem gevonden hadden probeerden ze Hem ervan te weerhouden bij hen weg te gaan. 43Maar Hij zei tegen hen: ‘Ook in de andere steden moet Ik het goede nieuws over het koninkrijk van God brengen, want daarvoor ben Ik gezonden.’ 44En Hij maakte dat goede nieuws bekend in de synagogen van Judea.