14Verder moeten de Levitische priesters alle Israëlieten luid en duidelijk het volgende toeroepen:
15“Vervloekt is eenieder die een godenbeeld maakt en het op een geheime plaats bewaart; in de ogen van de HEER is het een gruwelijk maaksel van mensenhanden.” En heel het volk moet antwoorden: “Amen.”
16“Vervloekt is eenieder die geen eerbied heeft voor zijn vader en moeder.” Dan antwoordt heel het volk: “Amen.”
17“Vervloekt is eenieder die de grensstenen van een ander verplaatst.” Dan antwoordt heel het volk: “Amen.”
18“Vervloekt is eenieder die een blinde de verkeerde richting wijst.” Dan antwoordt heel het volk: “Amen.”
19“Vervloekt is eenieder die de rechten van vreemdelingen, weduwen en wezen schendt.” Dan antwoordt heel het volk: “Amen.”
20“Vervloekt is eenieder die het bed van zijn vader schendt door gemeenschap te hebben met een vrouw van zijn vader.” Dan antwoordt heel het volk: “Amen.”
21“Vervloekt is eenieder die gemeenschap heeft met een dier.” Dan antwoordt heel het volk: “Amen.”
22“Vervloekt is eenieder die gemeenschap heeft met zijn zus of zijn halfzus.” Dan antwoordt heel het volk: “Amen.”
23“Vervloekt is eenieder die gemeenschap heeft met zijn schoonmoeder.” Dan antwoordt heel het volk: “Amen.”
24“Vervloekt is eenieder die in het geheim een ander vermoordt.” Dan antwoordt heel het volk: “Amen.”
25“Vervloekt is eenieder die zich laat betalen om een onschuldige te vermoorden.” Dan antwoordt heel het volk: “Amen.”
26“Vervloekt is eenieder die zich niet houdt aan de bepalingen van deze wet.” Dan antwoordt heel het volk: “Amen.”’