9Wanneer u in het land komt dat de HEER, uw God, u geven zal, mag u de verfoeilijke praktijken van de volken daar niet navolgen. 10Er mag bij u geen plaats zijn voor mensen die hun zoon of dochter als offer verbranden, en evenmin voor waarzeggers, toekomstvoorspellers, wichelaars, tovenaars, 11bezweerders, en voor hen die geesten raadplegen of doden oproepen. 12Want de HEER verafschuwt mensen die zulke dingen doen, en om die verfoeilijke praktijken verdrijft Hij deze volken voor u. 13U moet volledig op de HEER, uw God, gericht zijn. 14Ook al luisteren de volken in het land dat u in bezit zult nemen wel naar toekomstvoorspellers en waarzeggers, ú heeft de HEER, uw God, dat verboden. 15Hij zal in uw midden steeds weer een profeet laten opstaan, een profeet zoals ik. Naar hem moet u luisteren. 16U hebt de HEER daar immers zelf om gevraagd, toen u bij de Horeb bijeen was? U zei: ‘Wij kunnen het stemgeluid van de HEER, onze God, en de aanblik van dit enorme vuur niet langer verdragen; dat overleven we niet.’ 17De HEER heeft toen tegen mij gezegd: ‘Zij hebben goed gesproken. 18Ik zal in hun midden steeds weer een profeet laten opstaan, een profeet zoals jij. Ik zal hem mijn woorden ingeven, en hij zal het volk alles overbrengen wat Ik hem opdraag. 19Wie niet wil luisteren naar de woorden die hij in mijn naam spreekt, zal Ik ter verantwoording roepen. 20Maar als een profeet het waagt om in mijn naam iets te zeggen dat Ik hem niet heb opgedragen, of om in de naam van andere goden te spreken, dan moet hij ter dood gebracht worden.’ 21Misschien vraagt u zich af: Hoe weten we dat een profetie niet van de HEER komt? 22Dit is het antwoord: als een profeet zegt te spreken in de naam van de HEER, maar zijn woorden komen niet uit en er gebeurt niets, dan is dat geen profetie van de HEER geweest. Heb geen ontzag voor een profeet die zich dat aanmatigt.